Deel 1

 

1

 

29 december 1939 - Milaan, Italië

 

Savarone liep langs de secretaresse van zijn zoon diens kantoor binnen en over het dikke tapijt naar het raam, dat uitzicht bood over het uitgebreide fabriekscomplex van de Fontini-Cristi's. Zijn zoon was natuurlijk nergens te zien. Zijn zoon, zijn oudste zoon, was zelden op zijn kantoor, hij was trouwens zelden in Milaan. De eerstgeboren zoon, de erfgenaam van al het Fontini-Cristi bezit, was onverbeterlijk. En arrogant en eigenlijk alleen gericht op zijn eigen welbevinden. Vittorio was ook briljant. Een veel briljanter man dan de vader die hem had opgeleid. En dat feit maakte Savarone alleen nog maar woedender, want een man die zulke gaven bezat, had grotere verantwoordelijkheden dan anderen. Zo iemand leefde niet lichtzinnig van de ene dag in de andere. Zo iemand vermaakte zich niet met drank en vrouwen en gokte niet aan de roulette en het baccarat. Of verspilde geen slapeloze nachten met de naakte kinderen van de Middellandse Zee. Ook keerde zo iemand zich niet af van de gebeurtenissen die zijn land aantastten en in een chaos herschiepen.

Savarone hoorde een kuchje achter zich en draaide zich om. Vittorio's secretaresse was het kantoor binnengekomen.

'Ik heb een boodschap voor uw zoon achtergelaten bij de Borsa Valori. Ik geloof dat hij vanmiddag een afspraak met zijn makelaar had.' 'Dat kunt u wel geloven, maar ik betwijfel of u dat in zijn agenda zult vinden.' Savarone zag het meisje blozen. 'Neem me niet kwalijk. U bent niet verantwoordelijk voor mijn zoon. Hoewel u dat waarschijnlijk al hebt gedaan, stel ik voor dat u alle privé nummers probeert die hij u heeft gegeven. Ik wacht hier wel, ten slotte ben ik geen vreemde.' Hij trok zijn zandkleurige cameljas uit en zette zijn hoed af, een TiroIer hoed van groen vilt. Beide wierp hij op de leunstoel naast het bureau.

'Goed, meneer.' Het meisje liep vlug weg en deed de deur achter zich dicht.

Hij was hier inderdaad geen vreemde, hoewel het nodig was geweest dit onder de aandacht van het meisje te brengen. Tot twee jaar geleden was het zijn kantoor geweest. Nu was er nog maar erg weinig van toen over, alleen de donkere, houten betimmering. Al het meubilair was vervangen. Vittorio had alleen de vier muren overgenomen. Niets anders.

Savarone ging in de grote draaistoel achter het bureau zitten. Hij hield niet van zulke stoelen - hij was te oud om zijn lichaam plotseling te laten draaien en te laten terugspringen door onzichtbare veren en verborgen kogelgewrichten. Hij stak zijn hand in de zak en pakte het telegram eruit dat hem van Campo di Fiori naar Milaan had gebracht, het telegram uit Rome waarin stond dat de Fontini-Cristi's op de zwarte lijst waren gezet.

Maar waarvoor? Door wie? Op wiens bevel?

Vragen die door de telefoon niet konden worden gesteld, want de telefoon was een staatsinstrument. De staat. Altijd de staat. Zichtbaar en onzichtbaar. Kijkend, volgend, luisterend, spionerend. De telefoon kon niet worden gebruikt en er kon geen antwoord worden gegeven door de berichtgever in Rome die gebruik maakte van de eenvoudige codes.

We hebben geen antwoord ontvangen uit Milaan en zijn daarom zo vrij u persoonlijk te berichten. Vijf scheepsladingen zuigerhamers defect. Rome dringt aan op onmiddellijke vervanging. Herhaal: onmiddellijk. Verzoeke nog vandaag bevestiging.

Het cijfer 'vijf duidde de Fontini-Cristi's aan, omdat er vijf mannelijke gezinsleden waren - een vader en vier zoons. Alles wat te maken had met het woord 'hamer' betekende onverwacht, groot gevaar. De herhaling van het woord 'onmiddellijk' sprak voor zichzelf: er mocht geen moment verloren gaan, de ontvangst van het telegram moest direct na aankomst in Milaan telefonisch naar Rome worden bevestigd. Dan zou er contact worden opgenomen met andere personen, er zouden tactieken worden opgesteld en plannen gesmeed. Maar het was nu te laat. Het telegram was die middag naar Savarone gestuurd. Vittorio moest zijn telegram om een uur of elf hebben ontvangen. En toch had zijn zoon noch Rome geantwoord, noch hem in Campo di Fiori gewaarschuwd. De dag was al bijna voorbij. Te laat.

Het was onvergeeflijk. Dagelijks riskeerden mannen hun levens en de levens van hun gezinnen in de strijd tegen Mussolini. Het was niet altijd zo geweest, dacht Savarone, terwijl hij naar de deur van het kantoor zat te staren in de hoop dat de secretaresse elke seconde zou terugkomen met nieuws over Vittorio's doen en laten. Vroeger was alles heel anders geweest. In het begin hadden de Fontini-Cristi's achter 11 Duce gestaan. De zwakke, besluiteloze Emanuel liet Italië ten onder gaan. Benito Mussolini had een alternatief geboden: hij was in eigen persoon naar Campo di Fiori gekomen om de patriarch van de Fontini-Cristi's te ontmoeten en een verbond te sluiten - zoals Machiavelli eens de steun van de prinsen had gezocht - en hij had vol plannen gezeten - vol belofte voor heel Italië.

Dat was zestien jaar geleden. Sindsdien had Mussolini alleen op zijn eigen welbespraaktheid geteerd. Hij had de staat beroofd van het recht om na te denken, de mensen van hun vrijheid om te kiezen, hij had de aristocraten bedrogen - ze gebruikt en hun gemeenschappelijke doelstellingen niet waargemaakt. Hij had het land in een uiterst zinloze Afrikaanse oorlog gestort. Alleen ter persoonlijke glorie van deze Caesar Maximus. Hij had Italië van zijn ziel beroofd, en Savarone had gezworen hem te zullen tegenhouden. Fontini-Cristi had de noordelijke 'prinsen' bijeengeroepen en langzamerhand kwam de opstand op gang.

Mussolini kon zich geen openlijke breuk met de Fontini-Cristi's veroorloven. Tenzij de aanklacht van verraad zo overtuigend kon worden aangetoond, dat zelfs de meest vurige aanhangers van de familie zouden vinden dat ze - op z'n zachtst gezegd - dom waren geweest. Italië maakte zich op voor zijn eigen deelname aan de Duitse oorlog. Mussolini moest voorzichtig zijn. Die oorlog was niet populair, de Duitsers waren het nog minder.

Campo di Fiori was de ontmoetingsplaats van de afvalligen geworden. De uitgestrekte grasvelden en bossen en heuvels en beken leenden zich bij uitstek voor de clandestiene bijeenkomsten, die' meestal 's avonds plaatsvonden. Maar niet altijd. Er waren ook ontmoetingen die daglicht vereisten, en dan werden jonge mannen opgeleid door andere, ervaren jonge mannen in de nieuwe, vreemde gevechtstechnieken. Het mes, het touw, de ketting, de beugel. Ze hadden zelfs een naam voor zichzelf bedacht: partigiani.

De partizanen. Een naam die zich verspreidde tot ver over de grenzen. Dat was het spel van Italië, dacht Savarone. 'Het Italiaanse spel', zo noemde zijn zoon het, een term die met verachting werd gebruikt door een arrogante, egocentrische aristocratico die alleen zijn eigen pleziertjes maar serieus nam ... Nee, dat was niet helemaal waar. Vittorio nam de leiding van het Fontini-Cristi concern ook serieus, tenminste wanneer de eisen die het bedrijf stelde in zijn eigen dagindeling pasten. En daar zorgde hij wel voor. Hij gebruikte zijn financiële macht meedogenloos, zijn vakkennis - de vakkennis die hij aan de zijde van zijn vader had opgedaan - met arrogantie.

De telefoon ging. Savarone kwam in de verleiding hem op te nemen, maar deed het niet. Het was het kantoor, de telefoon van zijn zoon. In plaats daarvan stond hij op uit de verschrikkelijke stoel, liep de kamer door naar de deur en deed die open. De secretaresse herhaalde juist een naam.

‘... Signore Tesca?'

Savarone viel haar abrupt in de rede. 'Is dat Alfredo Tesca?' Het meisje knikte.

'Laat hem even aan de lijn blijven. Ik wil hem spreken.'

Savarone liep snel terug naar het bureau van zijn zoon en naar de telefoon. Alfredo Tesca was bedrijfsleider in een van de fabrieken en hij was ook een partigiano.

'Met Fontini-Cristi', zei Savarone.

'Padrone? Blij dat u het bent. Deze lijn is oké, die controleren we elke dag.'

'Er verandert niets. Alleen gaat het allemaal steeds sneller.' 'Inderdaad, padrone. We hebben een spoedgeval. Er is iemand uit Rome komen vliegen. Hij moet iemand van uw gezin spreken.' 'Waar?'

'Het Olona-huis.'

'Wanneer?'

'Zo gauw mogelijk.'

Savarone keek naar de overjas en de groene vilthoed die hij op de stoel had gelegd. 'Tesca? Weet u nog, van twee jaar geleden? De bijeenkomst in het appartement aan de Duomo?' 'Jawel, padrone. Het is al bijna zes uur. Ik wacht op u.' Fontini-Cristi legde de hoorn op de haak en pakte zijn jas en hoed. Hij kleedde zich aan en keek op zijn horloge. Het was kwart voor zes, hij moest een paar minuten wachten. De wandeling over het betonnen parkeerterrein naar de fabriek was maar kort. Hij moest het zo zien te rekken, dat hij midden in de drukte het gebouw binnenging, wanneer de dagploeg wegging en de nachtploeg arriveerde. Zijn zoon had de oorlogsmachine van II Duce volledig uitgebuit. De Fontini-Cristi bedrijven werkten de klok rond. Toen hij dat zijn zoon verwijtend had voorgehouden, had deze geantwoord: 'We maken toch geen oorlogstuig? Daar zijn we niet voor uitgerust. Het zou te duur zijn om dat te gaan doen. We maken alleen maar winst, vader.' Zijn zoon. De meest kundige van allemaal had geen hart in zijn lijf. Savarones oog viel op de foto in het zilveren lijstje op Vittorio's bureau. Het feit dat de foto er stond was alleen al een wrede, onnodige grap. Het gezicht op de foto was dat van een jonge vrouw, knap in de algemene zin van het woord, met de brutale, harde trekken van een bedorven kind dat opgroeit tot een bedorven volwassene. Ze was Vittorio's vrouw geweest. Tien jaar geleden.

Het was geen goed huwelijk geweest. Meer een zakelijke verbintenis tussen twee immens rijke families. En de bruid had daar weinig kwaliteiten aan toe te voegen - het was een pruilende, op luxe gestelde vrouw wier opvattingen werden bepaald door bezittingen. Ze was bij een auto-ongeluk in Monte Carlo om het leven gekomen, 's ochtends vroeg na sluitingstijd van de casino's. Vittorio sprak nooit over die vroege ochtend, hij was niet bij zijn vrouw geweest. Een andere man.

Zijn zoon had vier jaar in een woelig onbehagen doorgebracht met een vrouw aan wie hij een hekel had, en toch stond de foto op zijn bureau. Tien jaar later. Savarone had hem eens gevraagd waarom. 'Dat ik weduwnaar ben, maakt mijn manier van leven wat respectabeler.'

Het was zeven minuten voor zes. Tijd om van start te gaan. Savarone liep het kantoor van zijn zoon uit en zei tegen de secretaresse: 'Wilt u alstublieft naar beneden bellen en vragen of ze mijn auto bij de westuitgang klaarzetten? Zeg maar tegen mijn chauffeur dat ik een vergadering aan de Duomo heb.'

'Goed, meneer . . . Wilt u een nummer achterlaten waar uw zoon u kan bereiken?'

'Campo di Fiori. Maar tegen de tijd dat hij belt, lig ik vast en zeker al in bed.'

Savarone nam de privélift naar de benedenverdieping en ging via de directie-ingang de parkeerplaats op. Een eindje verderop liep zijn chauffeur naar de limousine met het familiewapen van Fontini-Cristi op de portieren. De beide mannen keken elkaar aan. De chauffeur knikte nauwelijks merkbaar; hij wist wat hem te doen stond. Hij was een partigiano.

Savarone stak het plein over, zich ervan bewust dat hij werd nagekeken. Dat was goed, zo was het twee jaar geleden ook geweest, toen de geheime politie van II Duce al zijn bewegingen naging om te proberen een antifascistische beweging te ontmantelen. De fabrieksfluiten loeiden - de dagploeg werd afgelost en binnen enkele minuten zouden het plein en de wandelgangen overvol zijn. De nachtarbeiders - die om kwart over zes moesten beginnen - stroomden door de westelijke ingang binnen.

Hij liep de treden naar de personeelsingang op, ging de volle, lawaaierige gang binnen en deed in de drukte zijn jas en hoed af. Tesca stond naast de muur, halverwege de gang naar de deuren die naar de personeelsgarderobe leidden. Hij was lang en slank, net als Savarone, hij nam Savarones jas en hoed aan en hielp hem in zijn eigen afgedragen, driekwart refcenjas met een krant in de zak. Daarna gaf hij Savarone een grote, linnen pet met klep. De gedaanteverwisseling vond zonder woorden plaats in de dringende mensenmassa. Tesca liet zich door Savarone helpen bij het aantrekken van de kameelharen jas en het viel Savarone op dat hij de moeite had genomen - precies zoals twee jaar geleden - om een keurig geperste broek, gepoetste schoenen, een wit overhemd en een das aan te doen.

De partigiano voegde zich in de stroom van menselijk verkeer naar de uitgang. Savarone volgde hem op een meter of tien afstand, bleef toen onbeweeglijk op het voorportaal voor de voortdurend open- en dichtgaande deuren staan en deed alsof hij de krant las. Hij zag wat hij wilde zien. De kameelharen jas en de groene Tiroler hoed vielen voldoende op tussen de versleten leren jacks en de afgedragen werkkleren. Twee mannen die zich op de achtergrond hielden, gaven elkaar een teken en begonnen zich zo snel mogelijk een weg door de menigte te banen om Tesca in te halen. Savarone voegde zich onopvallend in de stroom arbeiders en kwam net op tijd bij de poort om te zien dat het portier van de Fontini-Cristi limousine dichtsloeg en de immense wagen zich in het verkeer van de Via di Sempione voegde. De twee achtervolgers stonden op het trottoir, een grijze Fiat stopte naast hen en ze stapten in.

 

De Fiat zette de achtervolging in. Savarone draaide zich om en liep snel naar de bushalte op de hoek.

Het huis aan de rivier was een relikwie dat vroeger, misschien een jaar of tien geleden, witgeschilderd was geweest. Van buiten zag het er vervallen uit, maar binnen waren de kamers klein, netjes en zorgvuldig ingericht - het waren werkvertrekken, van een antifascistisch hoofdkwartier.

Savarone ging de kamer binnen die uitzicht bood op het donkere water van de Olona -rivier, dat nog donkerder leek door de avondlijke duisternis. Drie mannen stonden op van rechte stoelen rond een tafel en groetten hem met genegenheid en respect. Twee van hen kende hij, de derde, zo veronderstelde hij, was de man uit Rome.

'Ze hebben me vanmorgen de hamercode gestuurd', begon Savarone.

'Wat heeft dat te betekenen?'

'Hebt u het telegram dan ontvingen?' vroeg de man uit Rome ongelovig. 'Alle telegrammen naar Fontini-Cristi in Milaan zijn onderschept. Daarom ben ik nu hier. Alle verbindingen met uw fabrieken zijn stopgezet.'

'Ik heb mijn telegram in Campo di Fiori ontvangen. Via het telegraafkantoor in Varese, lijkt me, niet via Milaan.' Savarone voelde toch iets van opluchting bij de gedachte dat zijn zoon niet ongehoorzaam was geweest. 'Hebt u de inlichtingen?'

'Niet allemaal, padrone, antwoordde de man. 'Maar voldoende om te weten dat het zeer ernstig is. En gevaarlijk. Het leger houdt zich opeens heel diepgaand met de beweging uit het noorden bezig. De generaals willen de zaak ontwrichten, ze zijn van plan uw familie aan de kaak te stellen.' 'Als wat dan?'

'Als vijanden van het nieuwe Italië.' 'Op welke gronden?'

'Wegens het houden van bijeenkomsten van staatsverraderlijke aard op Campo di Fiori. Het verspreiden van tegen de staat gerichte leugens, het pogen Romes doelstellingen te ondermijnen en de industrietak van het land te ontwrichten.' 'Woorden.'

'Desalniettemin moet er een voorbeeld worden gesteld. Order van hogerhand, zeggen ze.'

'Onzin. Rome zou niet tegen ons in het geweer durven komen op zulke vage gronden.'

'Dat is nou juist het probleem, signore', zei de man aarzelend. 'Het is Rome niet, het is Berlijn.'

'Wát?'

'De Duitsers zitten overal, delen overal de lakens uit. Wat ik gehoord heb, is dat Berlijn de Fontini-Cristi's wil beroven van hun invloed.' 'Ze kijken naar de toekomst, niet waar', merkte een van de andere twee mannen op, een oudere partigiano die naar het raam was gelopen. 'Hoe stellen ze zich voor dat doel te bereiken?' vroeg Savarone. 'Door een inval te doen tijdens een bijeenkomst op Campo di Fiori. De daar aanwezigen dwingen getuigenis af te leggen over het verraad van de Fontini-Cristi's. Dat zou minder moeilijk zijn dan u denkt, geloof ik.'

'Toegegeven. Dat is de reden dat we voorzichtig zijn geweest. .. Wanneer gaat dat gebeuren? Hebt u enig idee?'

'Ik ben rond het middaguur uit Rome weggegaan. Ik kan er alleen maar van uitgaan dat het codewoord "hamer" juist was gebruikt.' 'Er is vanavond een bijeenkomst.'

'Dan was "hamer" wel op z'n plaats. Zeg hem af, padrone. Kennelijk is het uitgelekt.'

'Daar heb ik jullie hulp bij nodig. Ik zal jullie de namen geven .. . onze telefoons zijn onveilig.' Fontini-Cristi begon in een aantekenboekje te schrijven op de tafel met een potlood dat de derde partigiano hem gegeven had.

'Hoe laat is die bijeenkomst?'

'Half elf. We hebben tijd genoeg', antwoordde Savarone. 'Dat hoop ik. Berlijn is grondig.'

Fontini-Cristi hield op met schrijven en keek de man aan. 'Vreemd dat u dat zegt. De Duitsers blaffen dan misschien wel hun orders in de Campidoglio, maar ze zitten niet in Milaan.'

De drie partizanen keken elkaar aan. Savarone begreep dat er nog iets was, waar hij niets vanaf wist. Eindelijk zei de man uit Rome: 'Zoals ik al zei, onze inlichtingen zijn niet volledig. Maar we weten bepaalde dingen. Zoals de mate van belangstelling van Berlijn. De Duitse legerleiding wil dat Italië openlijk partij kiest. Mussolini aarzelt nog, om vele redenen, niet in het minst vanwege de oppositie van zulke invloedrijke figuren zoals u zelf -' De man zweeg, onzeker. Kennelijk niet over zijn inlichtingen, maar over de manier van uitdrukken. 'Waar doelt u op?'

'Ze zeggen dat Berlijns belangstelling voor de Fontini-Cristi's van de Gestapo afkomt. Het zijn de nazi's die het voorbeeld willen stellen, die van plan zijn Mussolini's tegenstand te verpletteren.' 'Dat dacht ik al. Nou en?'

'Ze hebben weinig vertrouwen in Rome, en helemaal niet in de provincies. De overval zal onder Duitse leiding staan.' 'Een Duitse overval vlak buiten Milaan?' De man knikte.

Savarone legde het potlood neer en staarde de man uit Rome aan. Maar zijn gedachten golden niet de man, ze vertoefden bij een Griekse goederentrein uit Saloniki die hij hoog in de bergen van Champoluc had opgevangen. Bij de lading die die trein vervoerde. Een kluis van het Patriarchaat van Constantinopel, nu begraven in de bevroren aarde hoog in de bergen.

Het scheen ongelofelijk, maar het ongelofelijke werd maar al te vaak bewaarheid in deze waanzinnige tijden. Was Berlijn iets over de trein uit Saloniki te weten gekomen? Wisten de Duitsers van de kluis af? Moeder van God, de kluis moest uit hun handen blijven! En uit de handen van al, al, hun sympathisanten! 'Bent u zeker van uw inlichtingen?' 'Dat zijn we.'

Rome konden ze wel aan, dacht Savarone. Italië had de Fontini-Cristi bedrijven nodig. Maar als de Duitse inval te maken had met de kluis uit Constantinopel, zou Berlijn op geen enkele manier rekening houden met wat Rome wel of niet nodig had. Het bezit van de kluis was alles.

En daarom was de bescherming ervan van meer dan levensbelang. Het geheim van de kluis mocht vooral niet in verkeerde handen vallen. Niet nu. Misschien wel nooit, maar zeker niet nu. De sleutel was Vittorio. Het was altijd Vittorio, de meest bekwame van allemaal. Want wat hij allemaal nog meer mocht zijn, Vittorio was een Fontini-Cristi. Hij zou zich niet onttrekken aan de politieke stellingname van zijn familie, hij was een waardig tegenstander voor Berlijn. De tijd was aangebroken om hem over de trein uit Saloniki te vertellen. Om hem de maatregelen uit de doeken te doen die de familie samen met de kloosterorde van Xenope had getroffen. Het was er nu de tijd voor, het geschikte ogenblik.

Een datum in steen gekerfd, uitgebeiteld voor een duizendtal jaren, was alleen maar een hint, een aanwijzing in het geval van een plotselinge hartaanval, of een plotseling overlijden door natuurlijke of onnatuurlijke oorzaak. Dat was niet genoeg.

Vittorio moest het weten, moest deze, alle voorstellingsvermogen te buiten gaande, verantwoordelijkheid op zijn schouders nemen. Bij de documenten uit Constantinopel viel alles, alles in het niet. Savarone keek op naar de drie mannen. 'De bijeenkomst voor vanavond wordt afgezegd. De overvallers zullen alleen een complete familiebijeenkomst aantreffen. Een vakantiedinertje. Met al mijn kinderen en hun kinderen. Maar om dat helemaal compleet te laten zijn, moet mijn oudste zoon ook naar Campo di Fiori komen. Ik heb de hele middag geprobeerd hem te bereiken. Nu moeten jullie hem zien te vinden. Gebruik je telefoons. Bel desnoods iedereen in Milaan, als je hem maar vindt! Als het laat wordt, laat hem dan de weg langs de stallen nemen. Het is niet de bedoeling dat hij gelijk met de overvallers binnenkomt.'

2

 

29 december 1939 - Comomeer, Italië

 

De witte twaalfcilinder Hispano-Suiza met het roomwitte, leren dak half opengerold, waardoor de roodleren voorbank zichtbaar werd, nam de lange bocht met hoge snelheid. Beneden, links, lag het winterblauwe water van het Comomeer, rechts lagen de bergen van Lombardije. " Vittorio!' riep het meisje naast de bestuurder uit, met haar ene hand op het door de wind verwarde haar en de andere tegen haar kraag van Russische pony. 'Je maakt puin van me, liefje!'

De bestuurder glimlachte, met zijn toegeknepen grijze ogen strak op de voorbijsnellende weg in het zonlicht gericht en zijn handen bekwaam, bijna subtiel, reagerend op de speling in het ivoren stuurwiel. 'De Suiza is een veel betere auto dan de Alfa Romeo. De Engelse Rolls haalt het er op geen stukken na bij.'

'Dat hoefje voor mij niet te bewijzen, lieveling. Mijn God, ik durf niet eens naar de snelheidsmeter te kijken! En je maakt een puinhoop van me!'

'Prima. Als je man in Bellagio is, herkent hij je tenminste niet. Dan kan ik je voorstellen als een verschrikkelijk lief nichtje uit Verona.' Het meisje lachte. 'Als mijn echtgenoot in Bellagio is, zal hij aan óns ook een verschrikkelijk lief nichtje voor te stellen hebben.' Ze lachten allebei. Het einde van de bocht kwam in zicht, de weg strekte zich recht voor hen uit en het meisje schoof dicht naast de bestuurder. Ze liet haar hand onder de arm van zijn donkerbruine suède jasje glijden, waaronder hij een dikke, witwollen coltrui droeg, en legde even haar gezicht tegen zijn schouder. 'Lief dat je me belde. Ik moest er echt nodig uit.' 'Dat wist ik wel. Het stond gisteravond in je ogen te lezen. Je verveelde je dood.'

'Nou ja, God, jij soms niet? Wat een saaie boel! Praten, praten en nog eens praten! Oorlog hier, oorlog daar. Rome ja, Rome nee, Benita voor en na. Ik ben er werkelijk doodziek van! Gstaad dicht! St. Moritz vol met joden die met geld om zich heen gooien! Monte Carlo een absoluut fiasco! De casino's gaan ook dicht, weetje. Dat zegt iedereen. Het is allemaal zo afschuwelijk vervélend!'

De bestuurder liet zijn rechterhand van het stuurwiel vallen en zocht de overslag in haar jas. Hij liet zijn hand tussen het bont glijden en streelde de binnenkant van haar dij even vakkundig als hij het ivoren

stuurwiel had vastgehouden. Ze kreunde van genoegen, kromde haar nek, bracht haar lippen naar zijn oor en speelde met haar tong.

'Als je daarmee doorgaat, komen we geheid in het water terecht. Ik wil wedden dat het vervloekt koud is.'

'Jij begon ermee, mijn engelachtige Vittorio.'

'Dan zal ik er ook mee ophouden', zei hij glimlachend, terwijl hij zijn hand weer op het stuur legde. 'Ik zal heel lang niet meer zo'n auto als deze kunnen kopen. Tegenwoordig kun je alleen maar tanks kopen. En daar zit veel minder winst in.' 'O, toe! Geen oorlogspraatjes.'

'Die zul je van mij niet te horen krijgen, hoor', zei Fontini-Cristi,

opnieuw lachend. 'Tenzij je wilt onderhandelen over een aankoop voor Rome. Ik verkoop je alles, van transportbanden tot motorfietsen en zelfs uniformen, als je wilt.'

'Jullie maken geen uniformen.'

'We hebben een dochtermaatschappij die dat doet.'

'O ja. Fontini-Cristi bezit alles ten noorden van Parma en ten westen van Padua. Tenminste, dat zegt mijn echtgenoot. Met een flink stuk afgunst, natuurlijk.'

'Jouw echtgenoot, de slaperige graaf, is een verschrikkelijke zakenman.'

'Niet expres.'

Vittorio Fontini-Cristi glimlachte en remde de lange, witte auto af voor een dalende bocht naar de rand van het meer. Halverwege de helling, op het voorgebergte dat Bellagio eigenlijk was, stond de elegante Villa Lario, genoemd naar de aloude dichter van Como. Het was een wijkplaats die zowel bekend stond om zijn buitengewone schoonheid als om zijn bijzondere exclusiviteit.

Als de elite naar het noorden trok, verbleven ze altijd in Villa Lario. Geld en afkomst waren hun paspoort. De commessi waren bescheiden figuren met zachte stemmen, die rekening hielden met de neigingen van hun clientèle. Het kwam niet zelden voor dat een echtgenoot of -genote, een minnaar of een minnares, een bescheiden, voorzichtig telefoontje kreeg waarin een andere aankomstdatum werd voorgesteld. Of een snel vertrek.

De Hispano-Suiza zwenkte het met blauwe bakstenen bestrate parkeerterrein op, twee bedienden in uniform kwamen uit het verwarmde wachthokje naar beide kanten van de auto snellen en maakten buigend de portieren open.

De bediende aan Vittorio's kant zei: 'Welkom in Villa Lario, signore.' Het was nooit prettig-u-weer-eens-te-zien-signore'.

Nooit.

'Dank u. We hebben geen bagage. We blijven alleen vandaag maar hier. Wilt u de olie en de benzine nakijken? Is de monteur er ook?' 'Jazeker, meneer.'

'Laat hij de wielen uitlijnen. Het stuur heeft te veel speling.' 'Jazeker, signore.'

Fontini-Cristi stapte de auto uit. Het was een lange man, langer dan één meter tachtig. Zijn rechte, donkerbruine haar viel over het voorhoofd, zijn trekken waren scherpgesneden - net zoals die van zijn vader - en zijn ogen, nog steeds samengeknepen tegen het heldere zonlicht, waren tegelijkertijd passief en oplettend. Hij ging voor de witte motorkap staan, voelde met een afwezig gebaar aan de radiatorkap en glimlachte tegen zijn gezellin, de Contessa d'Avenzo. Samen liepen ze over de stenen trap naar de deur van Villa Lario.

'Waar heb je de bedienden gezegd dat je heen ging?' vroeg Fontini-Cristi.

'Naar Treviglio. Jij bent een paardentrainer die me een Arabier wil verkopen.'

'Help me herinneren dat ik dat voor je doe.' 'En jij? Wat heb jij op kantoor gezegd?'

'Niets eigenlijk. Alleen mijn broers zouden naar me kunnen vragen -alle anderen wachten geduldig af.'

'Maar je broers niet.' De Contessa d'Avenzo glimlachte. 'Leuk is dat. De belangrijke Vittorio wordt in zijn werk opgejaagd door zijn broers.' 'Ach, welnee! Mijn lieve kleine broertjes hebben bij elkaar drie vrouwen en elf kinderen. Ze hebben altijd problemen, en altijd van huiselijke aard. Ik voel me soms wel eens een scheidsrechter. Dat is prima, hoor, ze hebben hun handen vol en blijven uit de zaak.' Ze stonden op het terras voor de glazen deuren die naar de lobby van Villa Lario leidden en keken neer op het enorme meer en de bergen erachter.

'Het is prachtig', zei de Contessa. 'Heb je een kamer besproken?' 'Een suite. Op de bovenste verdieping. Het uitzicht is schitterend.' 'Ik heb erover gehoord. Zelf ben ik nooit helemaal boven geweest.' 'Maar weinig mensen.' 'Je huurt die kamer zeker per maand.'

'Dat is nauwelijks nodig', zei Fontini-Cristi, terwijl hij zich omdraaide naar de immense glazen deuren. 'Want weet je, toevallig is het zo dat Villa Lario mijn eigendom is.'

De Contessa d'Avenzo lachte. Ze ging Vittorio voor, de lobby in. 'Je bent een onmógelijke, verdorven man. Je verrijkt je aan je eigen soort.

Mijn God, je zou half Italië kunnen chanteren!' 'Alleen óns Italië, mijn beste.' 'Alsof dat niet genoeg is!'

'Nauwelijks. Maar ik heb het nooit hoeven doen, als datje geruststelt. Ik ben hier alleen maar gast, hoor. Wil je hier even wachten?' Vittorio liep naar de receptie. De in smoking gestoken receptionist achter de marmeren balie begroette hem. 'Prettig dat u weer eens komt kijken, Signore Fontini-Cristi.' 'Gaat alles naar wens?' 'Ja, prima. Wilt u soms -?'

'Nee, liever niet', viel Vittorio hem in de rede. 'Ik neem aan dat mijn kamers klaar zijn?'

'Natuurlijk, signore. Zoals u verzocht, krijgt u een vroeg diner geserveerd. Iraanse kaviaar, koude eend in gelei, Veuve Cliquot achtentwintig-' 'En?'

'Er staan bloemen, vanzelfsprekend. De masseur kan eventueel zijn andere afspraken afzeggen.'

'En?'

'Er zijn geen complicaties voor de Contessa d'Avenzo', antwoordde de receptionist snel. 'Niemand van haar kennissenkring is hier.'

'Dank u.' Fontini-Cristi draaide zich om, maar werd tegengehouden door de stem van de receptionist.

'Signore?'

'Ja?'

'Ik weet wel dat u liever niet lastiggevallen wordt, behalve in dringende aangelegenheden, maar uw kantoor heeft gebeld.' 'Zei mijn kantoor dat het een dringende aangelegenheid was?' 'Ze zeiden dat uw vader naar u op zoek is.'

'Dat is geen dringende aangelegenheid. Dat is alleen maar een gril 'Misschien ben je zelf die Arabier wel. schat', peinsde de Contessa hardop naast Vittorio in het veren bed. Het dekbed was teruggeslagen tot haar middel en ze was naakt. 'Je bent fantastisch. En zo geduldig.' 'Maar niet geduldig genoeg, lijkt me.' Hij richtte zich op in het kussen en keek neer op het meisje. Hij rookte een sigaret. 'Niet geduldig genoeg', stemde de Contessa d'Avenzo toe, terwijl ze haar gezicht naar hem toe wendde en glimlachte. 'Waarom maak je je sigaret niet uit?'

'Zometeen. Reken maar. Wijn?' Hij gebaarde naar het zilveren ijsemmertje binnen handafstand. Het stond op een kruk; een geopende fles met een linnen doek eroverheen stond in het smeltende, verpulverde ijs.

De Contessa staarde hem aan en haar ademhaling ging steeds sneller. 'Schenk jij maar wijn in. Ik heb liever deze.'

Met snelle, vloeiende bewegingen draaide ze zich op haar zij en tastte onder het zachte dekbed met beide handen naar Vittorio's kruis. Ze duwde het dekbed terug en schoof met haar hoofd naar het voeteneind, boven op Vittorio. Het dekbed viel terug over haar hoofd, terwijl het kreunen van achter uit haar keel steeds luider werd en haar lichaam kronkelde.

De obers ruimden af en rolden de tafel weg, een commesso maakte een vuur in de open haard en schonk cognac in.

'Het is een heerlijke dag geweest', merkte de Contessa d'Avenzo op. 'Zullen we dat nog heel vaak doen?'

'We moeten er maar een vaste dag van maken. Door jou te bepalen, natuurlijk.'

'Natuurlijk.' Het meisje lachte met een kelige klank. 'Je bent een zeer praktisch mens.'

'Waarom niet? Het is makkelijker.'

De telefoon ging. Vittorio keek er geërgerd naar. Hij stond op van de stoel bij het haardvuur en liep geïrriteerd naar het nachtkastje, waar hij de hoorn opnam en kortaf zei: 'Ja?'

De stem aan de andere kant kwam hem vaag bekend voor. 'U spreekt met Tesca. Alfredo Tesca.'

'Wie?'

'Een van de bedrijfsleiders in Milaan.'

'U bent wat? Hoe durft u hierheen te bellen! Wie heeft u dit nummer gegeven?'

Tesca zweeg even. 'Ik heb uw secretaresse de doodsschrik op het lijf gejaagd, jongeheer. En ik zou haar om zeep hebben geholpen als ze het me niet gegeven had. U mag me morgen ontslaan. Ik ben bedrijfsleider

in uw dienst, maar in de eerste plaats ben ik partigiano.'

'Ik ontsla u nu. Op ditzelfde moment!'

'Dat moet dan maar, signore.'

'Ik wil niets -'

'Basta!' schreeuwde Tesca. 'Daar is geen tijd voor! Iedereen is naar u op zoek. De padrone is in gevaar. Uw hele familie is in gevaar! Ga naar Campo di Fiori! Zonder verwijl! Uw vader zei dat u de weg langs de stallen moest nemen!' Tesca had opgehangen.

Savarone liep door de grote hal de enorme eetkamer van Campo di Fiori binnen. Alles was zoals het moest zijn. De kamer was vol zoons en dochters, echtgenoten en echtgenotes en een danig druk stel kleinkinderen. De bedienden hadden zilveren schalen met snacks op marmeren tafeltjes neergezet.

Een immense den, die tot aan het hoge balkenplafond reikte, was een schitterende kerstboom. De talloze lichtjes en glinsterende versieringen vulden de kamer met kleurreflecties op de tapisserieën en het sierlijke meubilair.

Buiten op de ronde oprit voor de marmeren treden naar de ingang stonden vier auto's, in het licht van de schijnwerpers die van de dakranden naar beneden schenen. Ze konden gemakkelijk voor willekeurige auto's worden aangezien, wat ook Savarones bedoeling was. Want als de overvallers arriveerden, zouden ze alleen maar een onschuldige, feestelijke familiebijeenkomst vinden. Een vakantiedinertje. Anders niets.

Behalve dan een ernstig ontstemde patriarch van een van ltalië's meest invloedrijke families. De padrone van de Fontini-Cristi's, die op gebiedende toon zou vragen wie voor die barbaarse inval verantwoordelijk was.

Alleen Vittorio was er niet bij, en zijn aanwezigheid was van vitaal belang. Er zouden vragen kunnen worden opgeworpen die weer tot nieuwe vragen zouden leiden. De onwillige Vittorio die spotte met hun werk, zou een ongerechtvaardigd mikpunt van verdenking kunnen worden. Wat was een vakantiedinertje zonder de oudste zoon, de voornaamste erfgenaam? Afgezien daarvan, als Vittorio tijdens de inval verscheen, arrogant en vol tegenzin - zoals gewoonlijk - en vertelde waar hij vandaan kwam, zou dat moeilijkheden kunnen geven. Zijn zoon weigerde wel dat onder ogen te zien, maar Rome zat wel degelijk bij Berlijn onder de duim.

Savarone riep zijn op één na oudste zoon bij zich, de serieuze Antonio, die bij zijn vrouw stond terwijl zij een van hun kinderen een standje gaf.

'Ja, vader?'

'Ga naar de stallen. Naar Barzini. Zeg tegen hem dat - Vittorio, als die arriveert tijdens het bezoek van de fascisten, moet zeggen dat hij in een van de fabrieken werd opgehouden.' 'Ik kan hem toch op de staltelefoon bellen?'

'Nee. Barzini wordt een dagje ouder. Hij wil het niet weten, maar hij wordt doof. Laat hem goed begrijpen waar het om gaat.'

De tweede zoon knikte plichtsgetrouw. 'Ja, natuurlijk, vader. Wat u maar wilt. Ik zal het doen, dat beloof ik.'

Wat had zijn vader in godsnaam gedaan? Wat kón hij doen waardoor Rome de moed, het excuus, had gekregen om openlijk op te treden tegen de Fontini-Cristi's? 'Uw hele familie is in gevaar.' Belachelijk!

Mussolini dong naar de gunsten van de noordelijke industriekoningen, hij had ze nodig. Hij wist dat de meesten oude mannen waren, vastgeroest, en hij wist ook dat hij met stroop meer kon bereiken dan met azijn. Wat deed het ertoe als een paar Savarones hun dwaze spelletjes speelden? Hun tijd was voorbij.

Maar aan de andere kant was er slechts één Savarone. Anders en afgescheiden van alle anderen. Misschien was hij dat verschrikkelijke geworden, een symbool. Met zijn idiote, vervloekte partigiani. Een stelletje gekken die rondrenden in de velden en bossen van Campo di Fiori alsof het leden van de een of andere primitieve stam waren die op gevaarlijke tijgers en leeuwen jaagden. Jezus! Kinderen!

Nou, maar daar zou een eind aan komen. Padrone of geen padrone, als zijn vader te ver was gegaan en hen in de wielen was gereden, zou er een confrontatie plaatsvinden. Hij had Savarone twee jaar geleden duidelijk gemaakt dat als hij de teugels van Fontini-Cristi overnam, die teugels ook helemaal in zijn handen lagen.

Plotseling schoot het Vittorio weer te binnen. Twee weken geleden was Savarone een paar dagen naar Zürich geweest. Tenminste, hij zei dat hij naar Zürich ging. Helemaal duidelijk was het niet - hij, Vittorio, had niet echt goed geluisterd. Maar tijdens die dagen had hij onverwachts zijn vaders handtekening nodig gehad op een aantal contracten. Zo nodig, dat hij elk hotel in Zürich had afgebeld om Savarone te vinden. Maar die was nergens te vinden. Niemand had hem ontdekt, en zijn vader was niet iemand die je gemakkelijk over het hoofd zou zien.

En toen hij terugkwam op Campo di Fiori, wilde hij niet zeggen waar hij was geweest. Hij was gruwelijk raadselachtig, had tegen zijn zoon gezegd dat hij hem over een paar dagen alles zou vertellen. Er zou iets in Monfalcone gebeuren en als het zover was, zou hij het Vittorio vertellen. Vittorio móest het zelfs weten.

Waar had zijn vader het in vredesnaam over? Wat zou er in Monfalcone gebeuren? Waarom had iets dat in Monfalcone gebeurde iets met hen te maken?

Belachelijk!

Maar Zürich was helemaal niet belachelijk. In Zürich waren banken. Had Savarone geld naar Zürich gesmokkeld? Had hij zeer grote bedragen uit Italië naar Zwitserland overgebracht? Daar bestonden tegenwoordig speciale wetten tegen. Mussolini had elke lire nodig die hij kon krijgen. En God wist dat de familie voldoende reserves had in Bern en Genève - er was geen gebrek aan Fontini-Cristi-kapitaal in Zwitserland.

Wat Savarone ook had uitgehaald, het zou het laatste zijn wat hij deed. Als zijn vader zo politiek geëngageerd was, moest hij maar ergens anders proberen de mensen te bekeren. In Amerika desnoods. Vittorio schudde langzaam, berustend, zijn hoofd, terwijl hij de Hispa-no-Suiza de weg uit Varese opstuurde. Wat haalde hij nou voor onzin in zijn hoofd? Savarone was - Savarone. Het hoofd van de familie Fontini-Cristi. Hoeveel talent of vakbekwaamheid de zoon ook bezat, de zoon was niet de padrone. 'Neem de weg langs de stallen.'

Waar was dat voor nodig? De weg langs de stallen begon aan de noordkant van het landgoed, vijf kilometer van de oostelijke ingang. Desalniettemin zou hij de stalweg nemen, zijn vader moest een reden hebben gehad voor het geven van die order. Ongetwijfeld even onzinnig als de idiote spelletjes waar hij zich aan overgaf, maar hij kon zich beter gehoorzaam voordoen op dit punt - hij was van plan streng op te treden tegen zijn vader. Wat was er in Zürich gebeurd?

Hij passeerde de hoofdingang aan de weg naar Varese en reed door naar de afslag in westelijke richting, vijf kilometer verderop. Daar sloeg hij linksaf en reed bijna drie kilometer naar de noordelijke en-trée, reed daar weer linksaf Campo di Fiori binnen. De stallen lagen ongeveer een kilometer van de ingang af en de weg was onverhard. Dat was gemakkelijker te paard, want dit was de weg die de ruiters gebruikten als ze naar de velden reden en de paden ten noorden en ten westen van het bos dat in het midden van Campo di Fiori lag. Het bos achter het immense huis, dat doorsneden werd door de brede stroom die uit de bergen in het noorden kwam.

In de koplampen zag hij de gestalte van de oude Guido Barzini, die hem armzwaaiend beduidde te stoppen. De gekromde Barzini nam een bijzondere plaats in op Campo di Fiori; hij was zijn hele leven in dienst van de familie geweest.

'Snel, Signore Vittorio!' zei Barzini door het open raampje. 'Laat uw auto maar hier staan. We hebben geen tijd meer.' 'Tijd waarvoor?'

'De padrone heeft me nog geen vijf minuten geleden gebeld. Hij zei dat u hem als u nu aankwam, eerst moest bellen vanuit de stallen voordat u naar binnen ging. Het is al bijna een half uur over tijd.'

Vittorio keek op het klokje van het dashboard. Het was twee minuten voor half elf. 'Wat is er toch aan de hand?'

'Vlug, signore'. Vooruit nou! De fascisti!'

'Welke fascisti?'

'De padrone. De padrone zal het u wel vertellen.' Fontini-Cristi stapte uit en volgde Barzini over het stenen pad naar de staldeuren. Eerst kwam de tuigkamer - bitten en hoofdstellen en halsters en zadels hingen netjes tegen de muren, om talloze plaquettes en linten heen, die getuigden van de superioriteit van de stal Fontini-Cristi. De telefoon die de stallen met het huis verbond, hing ook aan de muur.

'Wat is er aan de hand, vader? Hebt u enig idee wie me in Bellagio heeft opgebeld?'

'Basta!' brulde Savarone door de lijn. 'Ze kunnen hier elk ogenblik zijn. Een Duitse overvalploeg.'

'Duitsers?'

'Ja. Rome verwacht een partigiano-bijeenkomst aan te treffen. Dat is natuurlijk niet het geval. Ze zullen een familiedinertje komen verstoren. Vergeet het niet! Er stond een familiedinertje op het programma. Jij bent opgehouden in Milaan.' 'Wat hebben die Duitsers met Rome te maken?' 'Dat leg ik later wel uit. Als je maar onthoudt

Plotseling hoorde Vittorio door de telefoon de geluiden van piepende banden en zware motoren. Een kolonne auto's kwam met hoge snelheid van de oostelijke ingang naar het huis rijden. 'Vader!' schreeuwde Vittorio. 'Heeft dit soms iets te maken met uw reis naar Zürich?'

Het bleef stil aan de andere kant van de lijn. Eindelijk zei Savarone:

'Misschien wel, ja. Je moet blijven waar je bent -'

'Wat is er gebeurd? Wat is er in Zürich gebeurd?'

'Niet in Zürich. Champoluc.'

'Wat?'

'Later! Ik moet nu terug naar de anderen. Blijf waar je bent! Laat je niet zien. We praten wel als ze weg zijn.'

Vittorio hoorde de klik. Hij wendde zich tot Barzini. De oude stalmeester doorzocht haastig een lage ladenkast met oude bitten en hoofdstellen en vond wat hij zocht: een pistool en een verrekijker. Hij pakte ze uit de lade en gaf ze allebei aan Vittorio.

'Kom!' zei hij, met woede in zijn oude ogen. 'We gaan kijken. De padrone zal ze wel een lesje leren.'

Ze renden over het ruiterpad naar het huis en de tuinen erboven en erachter. Waar de wegverharding begon, sloegen ze linksaf en beklommen de aardwal die uitzicht gaf over de ronde oprit. Ze waren in het duister, terwijl het hele terrein beneden baadde in het licht van de schijnwerpers.

Drie auto's kwamen snel aanrijden vanaf de oostelijke ingang; lange, zwarte, zware voertuigen waarvan de koplampen opdoken uit de duisternis en toen werden opgeslokt door de schijnwerpers die de oprit in een wit licht zetten. De auto's reden de ronde oprit op, zwenkten links langs de andere auto's en hielden abrupt stil, op onderling gelijke afstand, voor de stenen trap die naar de dikke, eikenhouten deuren van de ingang leidde.

Er sprongen mannen uit. Gelijk geklede mannen, in zwarte pakken en zwarte jassen, mannen met wapens. Met wapens.

Vittorio keek ademloos toe terwijl de mannen - zeven, acht, negen - de trap naar de deur oprenden. Een lange man die voorop liep, voerde het bevel. Hij stak zijn hand op om de mannen achter hem te bevelen dat ze zich aan weerskanten van de deuren moesten opstellen, vier aan elke kant. Met zijn linkerhand trok hij aan de bel, in zijn afhangende rechterhand had hij het pistool.

Vittorio bracht de kijker naar zijn ogen. Het gezicht van de man was naar de deur gericht, maar het pistool in zijn hand kwam in beeld. Het was een Duitse Lüger. Vittorio richtte de kijker op de mannen aan weerskanten van de deuren.

De pistolen waren allemaal van Duitse makelij. Vier Lügers, vier Bergmann MP38-machinepistolen.

Vittorio's maag trok zich opeens hevig samen en hij ontstak in razernij terwijl hij ongelovig toekeek. Wat had Rome toégestaan? Het was ongelofelijk!

Hij stelde de kijker op de drie auto's in. In alle drie zat een man, alle drie in het donker, alleen hun achterhoofden waren zichtbaar door de achterramen. Vittorio richtte zijn aandacht op de dichtstbijzijnde wagen, op de man in die auto.

De man ging verzitten en keek over zijn rechterschouder, waardoor het licht van de schijn we rpers op zijn haar viel. Het was kortgeknipt, grijzig haar, maar met een witte strook vanaf zijn voorhoofd. De man had iets bekends - de vorm van het hoofd, de baan wit in het haar -maar Vittorio kon hem niet plaatsen.

De huisdeur ging open en een dienstmeisje stond in de deuropening, geschokt door het zien van de lange man met een pistool. Vittorio staarde in grote woede naar de scène beneden. Deze belediging zou hij Rome betaald zetten. De lange man duwde het meisje opzij en stapte naar binnen, gevolgd door het legertje van acht mannen, die hun pistolen voor zich uit hielden. Het meisje verdween achter de haar omringende lichamen.

Dit zou Rome duur te staan komen!

Er klonken kreten van binnen. Vittorio kon zijn vader horen brullen en vervolgens zijn broers schreeuwend horen protesteren. Er klonk een harde klap, een combinatie van brekend glas en hout. Vittorio greep naar het pistool in zijn zak. Hij voelde een sterke hand om zijn pols.

Het was Barzini. De oude stalmeester hield Vittorio's hand vast, maar zijn blik was over zijn schouder gericht, naar beneden. 'Ze hebben te veel wapens. Daar lost u niets mee op', zei hij eenvoudig.

Er klonk een derde slag, nu van dichterbij. De linkerdeur van de immense, eikenhouten entree werd opengesmeten en er verschenen figuren buiten. De kinderen eerst, enkelen huilend van angst. Vervolgens de vrouwen, zijn zusters en de vrouwen van zijn broers. Daarna zijn moeder, met uitdagend opgeheven hoofd en het jongste kind in haar armen. Zijn vader en broers liepen achteraan, hardhandig opgepord door de wapens in de handen van de in het zwart geklede mannen. Ze werden bijeengedreven op de ronde oprit. De stem van zijn vader, die verlangde te weten wie er verantwoordelijk was voor dit grove schandaal, klonk duidelijk boven de andere uit. Maar het grove schandaal was nog niet eens goed begonnen.

Toen het begon, knapte er iets in het hoofd van Vittorio Fontini-Cristi. Hij werd verdoofd door donderslagen, verblind door bliksemflitsen. Hij dook naar voren, uit alle macht proberend zich te bevrijden uit de greep van Barzini, draaiend, wringend, in een wanhopige poging zijn nek en zijn kaak uit Barzini's houdgreep los te krijgen. Want de zwartgeklede mannen beneden hadden het vuur geopend. Vrouwen gooiden zich over de kinderen heen, zijn broers doken naar de pistolen die de nacht verscheurden met vuur en dood. De kreten van doodsangst en pijn en razernij zwollen aan in het verblindende licht van de executieplaats. Rook kringelde omhoog, lichamen verstijfden in de val - in met bloed doorweekte kleren. Kinderen werden doormidden geschoten, kogels rukten monden en ogen uit. Het lichaam van een kind explodeerde in de armen van de moeder. En nog steeds kon Vittorio Fontini-Cristi zich niet losrukken, kon niet toegeven aan wat in hem was.

Hij werd neergedrukt door een zwaar gewicht en een klauwende, verstikkende hand over zijn kaak blokkeerde elk geluid van zijn lippen. En toen drongen de woorden door de kakafonie van pistoolschoten en menselijke kreten van beneden. De stem klonk boven alles uit. De bulderende tonen waren wel moeilijker verstaanbaar door het geweld van de machinepistolen, maar werden er niet door overstemd. Het was zijn vader. Die hem toeriep over de ravijnen van de dood heen.

'Champoluc ... Zürich is Champoluc . .. Zürich is de rivier . . . Champoluuuc . . .'

Vittorio beet met kracht op de vingers in zijn mond, trok zijn kaak los uit de hem omklemmende hand. Hij wrikte zijn hand voor een kort ogenblik los - de hand met het wapen - en probeerde het pistool te richten en naar beneden te vuren.

Maar plotseling kon hij niet meer. De zee van zwaarte drukte hem weer omlaag, zijn pols werd op een ondraaglijke manier verwrongen,

het pistool losgeschud. De enorme hand die zich over zijn kaak had gekneld, duwde zijn gezicht in de koude aarde. Hij kon het bloed in zijn mond voelen, op zijn lippen, vermengd met vuil.

En de verschrikkelijke kreet uit de peilloze diepte van de dood klonk opnieuw.

'Champoluc!'

En stierf toen weg.

3

 

30 december 1939

 

'Champoluc .. . Zürich is Champoluc . . . Zürich is de rivier. . .' De woorden werden uitgeschreeuwde kreten, vervormd in diepe ellende. Voor zijn geestesoog zag hij wit licht en explosies van rook en diepe rode bloedvoren, zijn oren hoorden de kreten van ontzetting en schrik en angst, en de verschrikkingen van oneindige pijn en afschuwelijke moord.

Het was echt gebeurd. Hij was getuige geweest van het tafereel van de executie: van sterke mannen, bevende kinderen, vrouwen en moeders. Zijn eigen moeder. O, mijn God!

Vittorio draaide zijn hoofd om en begroef zijn gezicht in de ruwe stof van het primitieve bed. De tranen stroomden over zijn wangen. Het was stof, geen koude, vochtige aarde. Hij was dus ergens anders. Het laatste wat hij zich herinnerde was dat zijn gezicht met enorme kracht in de harde grond van de aardwal werd geduwd. Neergedrukt en uit alle macht stil gehouden, terwijl zijn ogen verblind waren en zijn mond vol zat met warm bloed en koude aarde. En alleen zijn oren getuige waren van de afschuwelijke moord. "Champoluc!'

Moeder van God, het was echt gebeurd!

De Fontini-Cristi's waren afgeslacht in het witte licht van de schijnwerpers van Campo di Fiori. Behalve één. En die zou het Rome betaald zetten. De laatste Fontini-Cristi zou, tergend langzaam, het vlees van het gezicht van II Duce afscheuren tot alleen nog de ogen over waren, waar hij al even langzaam het mes in zou laten verdwijnen. 'Vittorio. Vittorio.'

Hij hoorde zijn naam en toch ook weer niet. Het was gefluister, dringend gefluister, en fluisterstemmen hoorden alleen in dromen van doodsangst thuis.

'Vittorio.' Het gewicht drukte weer op zijn armen, het gefluister kwam van boven, uit de duisternis. Het gezicht van Barzani was vlak bij het zijne, de bedroefde, wilskrachtige ogen van de stalmeester werden

weerkaatst in een bundel gedempt licht.

'Barzini?' Het was het enige dat hij kon uitbrengen.

'Vergeef me. Ik had geen keus, ik kon niet anders. Anders zou u met de anderen zijn vermoord.'

'Ja, dat weet ik. Geëxecuteerd. Maar waaróm? In godsnaam, waaróm?' 'De Duitsers. Dat is alles wat we op dit moment weten. De Duitsers wilden de Fontini-Cristi's dood hebben. Ze willen ü dood hebben. De havens, de luchthavens, de wegen, heel Noord-Italië is hermetisch afgesloten.'

'En Rome heeft het goedgevonden.' Vittorio kon het bloed nog in zijn mond voelen, en de pijn in zijn kaak.

'Rome verschuilt zich', zei Barzini zachtjes. 'Er zijn er maar een paar die iets loslaten.' 'Wat zeggen ze dan?'

'Wat de Duitsers willen dat ze zeggen. Dat de Fontini-Cristi's verraders waren en gedood zijn door hun eigen mensen. Dat de familie de Fransen steunde door wapens en geld de grens over te sturen.' 'Waanzinnig.'

'Rome is waanzinnig. En vol lafbekken. Ze hebben de verklikker gevonden. Die hangt naakt aan zijn voeten in de Piazza del Duomo, vol met kogelgaten en zijn tong tegen zijn hoofd gespijkerd. Een partigia-no heeft er een bordje onder gezet waarop staat: 'Dit zwijn heeft Italië verraden, zijn bloed vloeit van de stigmata van de Fontini-Christi's.' Victor wendde zich af. De beelden brandden, de witte rook in het witte licht, de abrupt, in de dood verstijvende lichamen, ontelbare, plotseling opwellende rode plekken, de executie van kinderen. 'Champoluc', fluisterde Vittorio Fontini-Cristi. 'Wat zegt u?'

'Mijn vader. Vlak voor zijn dood, voordat hij aan flarden werd geschoten, riep hij die naam, Champoluc. Er is iets in Champoluc voorgevallen.'

'Wat betekent het dan?'

'Weet ik niet. Champoluc is in de Alpen, hoog in de bergen. "Zürich is Champoluc. Zürich is de rivier." Dat zei hij. Dat riep hij voordat hij stierf. Maar er ïs geen rivier in de Champoluc.'

'Daar kan ik u niet mee helpen', zei Barzini terwijl hij zich oprichtte, vol bezorgdheid in zijn vragende ogen en in het hulpeloze tegen elkaar wrijven van zijn grote handen. 'We hebben ook niet veel tijd om daarbij stil te staan of erover na te denken. Niet nu.'

Vittorio keek op naar de forse, verlegen stalknecht die op de zijkant van het primitieve bed zat. Ze waren in een vertrek dat met ruw, dik hout was betimmerd. Er was wel een deur, die een klein eindje openstond, een meter of drie, vier van hem vandaan aan zijn linkerhand, maar er waren geen ramen. Er stonden nog verscheidene andere bedden, hoeveel kon hij niet zeggen. Het was een slaapruimte voor arbeiders.

'Waar zijn we?'

'Aan de overkant van het Lago Maggiore, ten zuiden van Baveno. Op een geitenboerderij.'

'Hoe zijn we hier gekomen?'

'Een woeste tocht. De arbeiders langs de rivier hebben ons hierheen gereden. Ze hebben ons met een snelle wagen op de weg ten westen van Campo di Fiori opgepikt. De partigiano uit Rome heeft verstand van kalmerende middelen, hij heeft u een injectie gegeven.' 'Hebt u me van de aardwal naar de westelijke weg gedragen?' 'Ja.' 'Dat is bijna twee kilometer.'

'Zoiets, ja. U bent wel lang, maar niet zo zwaar.' Barzini stond op. 'U hebt mijn leven gered.' Vittorio drukte zijn handen op de ruwe deken en ging overeind zitten, met zijn rug tegen de muur. 'In zijn eigen dood vindt men geen wraak.' 'Ik begrijp het.'

'We moeten allebei op pad. U Italië uit, ik naar Campo di Fiori.' 'Gaat u terug?'

'Daar kan ik het meeste goed doen. De meeste schade aanrichten.' Fontini-Cristi staarde een ogenblik lang naar Barzini. Hoe snel was het onvoorstelbare veranderd in harde werkelijkheid. Hoe snel reageerde een mens met geweld op gewelddaden, en hoe nodig was die reactie. Maar er was geen tijd. Barzini had gelijk, het nadenken kwam later wel.

'Is er een manier om het land uit te komen? U zei dat heel Noord-ltalië is afgesloten.'

'Alle gebruikelijke wegen. Het is een klopjacht, uitgevoerd door Rome, opgedragen door de Duitsers. Er zijn wel andere manieren. Ik heb gehoord dat de Engelsen zullen helpen.' 'De Engelsen?'

'Dat heb ik gehoord. Ze zijn al de hele nacht in gesprek over de pariigiano- radio's.'

'De Engelsen? Ik begrijp er niets van.'

 

Het was een oude boerenvrachtwagen met slechte remmen en een slippende koppeling, maar hij was solide genoeg voor de slecht geplaveide wegen. De snelheid viel in het niet bij motoren of personenauto's, maar hij leende zich uitstekend om van het ene punt naar het andere te trekken in het boerenland - een van de vele vrachtwagens met een paar geiten die heen en weer zwabberden in de open, met planken betimmerde laadruimte. Vittorio was evenals de man achter het stuur gekleed in de kleren van een boerenknecht, vol mest- en zweetvlekken. Hij had een vuile, gekreukte identiteitskaart gekregen waarop stond dat hij Aldo Ravena heette, gewezen soldato semplice in het .Italiaanse leger. Het lag voor de hand dat zijn schoolopleiding minimaal was geweest; eventuele gesprekken met de politie zouden kort en bondig zijn, misschien een tikje vijandig. Ze reden al sinds het aanbreken van de dag naar het zuidwesten, naar Turijn, waar ze afsloegen naar het zuidoosten, richting Alba. Zonder ernstige onderbrekingen zouden ze Alba tegen de avond bereiken. In een espressobar op het kerkplein in Alba, San Giorno, zouden ze de Engelsen ontmoeten, twee agenten gestuurd door MI-6. Het was hun taak Fontini-Cristi naar de kust te krijgen en door de patrouilles die elk stukje kust bewaakten van Genua tot aan San Remo. Italiaanse mankracht, Duitse efficiëntie, zo kreeg Vittorio te horen. Dit kustgebied aan de Golf van Genua werd beschouwd als het meest geschikt voor infiltratie. Jarenlang was het een belangrijke bronroute geweest voor Corsicaanse smokkelaars. De Unio Corso had de stranden en rotsklippen dan ook voor eigen gebruik in beslag genomen. Ze noemden deze kust de zachte buik van Europa en kenden elk stukje ervan.

Waar de Engelsen allerminst bezwaar tegen hadden. Ze maakten gebruik van de Corsicanen, die hun diensten aanboden aan de hoogste bieder. De Unio Corso zou Londen helpen Fontini-Cristi door de bewaking heen de oceaan op te krijgen waar, op een tevoren afgesproken ontmoetingsplaats ten noorden van Rogliano aan de Corsicaanse kust, een onderzeeër van de Royal Navy naar boven zou komen om hem op te pikken.

Deze gegevens werden Vittorio verschaft - door de halve garen die hij spottend had uitgemaakt voor kinderen die primitieve spelletjes doen. De onverzorgde, felogige idioten die een onhoudbaar verbond hadden gevormd met mannen als zijn vader, hadden zijn leven gered. Waren bézig zijn leven te redden. Magere boerenpummels die rechtstreeks in verbinding stonden met het verafgelegen Engeland . . . verafgelegen en toch niet zo erg ver. Niet verder dan Alba.

Hoé? Waaróm? Wat voerden de Engelsen in godsnaam in hun schild? Waarom deden ze het? En de mannen van wie hij tot nu toe nauwelijks enige notie had genomen, met wie hij nauwelijks had gesproken -behalve dan om te bevelen of te negéren - wat deden die? En waaróm? Hij was geen vriend; ook geen vijand misschien, maar zeker geen vriend.

Dit waren de vragen die Vittorio Fontini-Cristi angst aanjoegen. Een nachtmerrie was uiteengespat in wit licht en dood, en hij was niet in staat zijn eigen overleving te peilen - of zelfs maar te wensen. Ze waren twaalf kilometer van Alba op een bochtige zandweg die evenwijdig liep aan de hoofdweg uit Turijn. De partigiuno-bestuurder was moe, zijn ogen waren bloeddoorlopen van de lange dag vol helder zonlicht. De schaduwen van de invallende avond haalden bedrieglijke dingen met zijn ogen uit en zijn rug deed zichtbaar pijn van de voortdurende inspanning. Afgezien van de enkele malen dat ze waren gestopt om te tanken, was hij niet van zijn bestuurdersstoel geweest. Tijd was kostbaar.

'Laat mij een poosje rijden.'

'We zijn er bijna, signore. U kent deze weg niet, ik wel. We komen Alba uit het oosten binnen, over de Via Canelli. Misschien staan er soldaten aan de stadsgrens. Vergeet niet wat u moet zeggen.' 'Zo weinig mogelijk, lijkt me.'

De vrachtwagen mengde zich tussen het rustige verkeer van de Via Canelli en paste zich bij het gestage tempo van de andere auto's aan. Zoals de bestuurder al had voorspeld, stonden er twee soldaten bij de stadsgrens.

Om God mocht weten wat voor reden, moest de vrachtwagen halt houden. Ze reden de weg af naar de berm van zand en wachtten. Een sergeant kwam naar het bestuurdersraampje toe lopen, een gewone

soldaat ging laconiek naast het rechterportier staan.

'Waar komen jullie vandaan?' vroeg de sergeant.

'Van een boerderij ten zuiden van Baveno', zei de partigiano.

'Dan heb je een heel eind gereden voor zo'n klein vrachtje. Vijf geiten maar.'

'Fokdieren. Ze zijn beter dan ze er misschien uitzien. Tienduizend lire voor de rammen, acht voor de geiten.'

De sergeant trok zijn wenkbrauwen op. Hij glimlachte niet, terwijl hij zei: 'Je ziet er niet naar uit alsof jij dat waard bent, puistin. Je identiteitskaart.'

De partizaan stak zijn hand in zijn achterzak en trok er een versleten portefeuille uit. Daar haalde hij zijn identiteitskaart uit te voorschijn en gaf die aan de sergeant.

'Hier staat datje uit Varallo komt.'

'Ik kom ook uit Varallo. Ik werk in Baveno.'

'Ten zuiden van Baveno', corrigeerde de man koel. 'Jij daar', richtte hij zich tot Vittorio. 'Je identiteitskaart.'

Fontini-Cristi stak de hand in zijn jasje, langs de kolf van zijn pistool,

en trok de kaart eruit. Hij gaf hem aan de bestuurder, die hem doorgaf aan de sergeant.

'Heb je in Afrika gezeten?'

'Jawel, sergeant', antwoordde Vittorio knorrig.

'Welk legerkorps?'

Fontini-Cristi zweeg. Hij wist geen antwoord. Zijn hersens werkten op volle toeren om te proberen zich van het nieuws een nummer of een naam te binnen te brengen. 'Het Zevende', zei hij. 'Juist, ja.' De sergeant gaf de kaart terug, Vittorio ademde verlicht op. Maar de opluchting was slechts van korte duur. De sergeant greep de portierknop, rukte die omlaag en trok het portier snel open. 'Uitstappen! Jullie allebei!'

'Wat? Waarom?' protesteerde de partizaan luid en klaaglijk. 'We moeten onze vracht vóór het donker afleveren! We moeten toch al opschieten!'

'Uitstappen.' De sergeant had zijn legerrevolver uit de zwartleren holster getrokken en richtte die op allebei. Hij blafte zijn bevelen over de motorkap naar de soldaat. 'Sleur hem eruit! Dek hem!' Vittorio keek naar de bestuurder. De blik van de partizaan zei hem te doen wat hem werd opgedragen. Maar ook om goed op te letten, om zich klaar te houden voor actie, ook dat stond in zijn ogen te lezen. Buiten de vrachtwagen op de zandberm beval de sergeant beide mannen naar het wachthuisje te lopen, dat naast een telefoonpaal stond. Een telefoondraad liep omlaag uit een verbindingsdoos naar het dak van het kleine gebouwtje, waarvan de smalle deur openstond. Op de Via Canelli was het middagverkeer nu drukker; of het kwam Fontini-Cristi zo voor. Het waren meest personenwagens, met zo nu en dan een vrachtwagen die niet zo heel veel verschilde van de hunne. Een aantal auto's minderde zichtbaar vaart bij het zien van de twee soldaten die met getrokken wapens achter de twee burgers naar het wachthuisje liepen. En dan gaven de chauffeurs snel gas - gauw maken dat je wegkomt.

'U hebt niet het recht ons tegen te houden!' riep de partizaan. 'We hebben niets onwettigs gedaan. Het is toch geen misdaad om je brood te verdienen!'

'Maar wel om verkeerde inlichtingen te geven, paisan.'

'We hebben geen verkeerde inlichtingen gegeven! We zijn arbeiders uit Baveno. Bij de Heilige Maagd Maria, dat is de waarheid!'

'Pas maar op', zei de sergeant sarcastisch. 'Anders pakken we je ook nog voor heiligschennis. Naar binnen!'

Het wachthuisje leek van binnen nog kleiner dan vanaf de Via Canelli. Het was niet meer dan anderhalve meter diep en misschien twee meter breed. Er was nauwelijks genoeg ruimte voor de vier mannen. En uit de blik van de partizaan maakte Vittorio op dat dit een voordeel was. 'Fouilleer ze', beval de sergeant.

De soldaat zette zijn geweer op de grond, met de loop naar boven. Toen deed de bestuurder iets vreemds. Hij sloeg de armen voor zijn borst, in een beschermend gebaar over zijn jas, alsof hij de soldaten opzettelijk wilde uitdagen. Toch was hij niet gewapend, dat had hij Vittorio wel duidelijk gemaakt.

'Jullie stelen natuurlijk!' zei hij, luider dan nodig was. Zijn stem vibreerde in het houten optrekje. 'Soldaten stelen!' 'Je geld kan ons niets schelen, paisan. Er rijden wel duurdere auto's op de weg. Haal je handen daar weg.'

'Zelfs in Rome krijg je uitleg! II Duce heeft zelf gezegd dat de arbeiders niet zo behandeld mogen worden! Ik ben bij de fascisten, en mijn bijrijder heeft in Afrika gediend!'

Wat deed de man toch? dacht Vittorio. Waaróm deed hij zo? Het zou de soldaten alleen maar boos maken. 'Maak me niet kwaad, zwijn! We zijn op zoek naar een man uit Maggiore. Alle wegposten kijken naar die man uit. Jij bent aangehouden omdat het kenteken op jouw vrachtwagen van het district Maggiore is . . . Steekje armen op!' 'Baveno! Niet Maggiore! We komen uit Baveno! We staan hier toch zeker niet te liegen?'

De sergeant keek naar Vittorio. 'Geen enkele soldaat uit Afrika haalt het in zijn hoofd om te zeggen dat hij bij het Zevende korps heeft gezeten. Dat is onteerd.'

De man was nog maar net uitgesproken, toen de partizaan zijn bevel uitschreeuwde.

'Nu, signore! Neemt u de andere!' Zijn hand zwiepte naar beneden, naar de revolver in de hand van de sergeant, vlak bij zijn maag. Het onverwachte van de handeling en het oorverdovende gebulder van zijn stem in de kleine ruimte hadden het effect van een plotselinge botsing. Vittorio had geen tijd om te kijken hoe het afliep, hij kon alleen maar hopen dat zijn metgezel wist wat hij deed. De soldaat had een duik genomen naar zijn geweer en had zijn linkerhand op de loop, terwijl zijn rechter omlaag schoot naar de kolf.

Fontini-Cristi gooide zich tegen hem aan, zodat hij tegen de muur sloeg, zette zijn handen aan weerskanten van het hoofd van de soldaat en beukte diens hoofd tegen het harde, houten oppervlak. Zijn solda-tenpet viel af; bloed welde op vanonder het haar en stroomde neer over zijn hoofd. Hij zakte naar de vloer.

Vittorio draaide zich om. De sergeant was in de hoek van het kleine wachthuisje gedreven, de partizaan stond boven hem en sloeg hem met zijn eigen wapen. Het gezicht van de sergeant was één gehavende massa misselijk makend vlees en bloed.

'Vlug!' riep de partizaan toen de sergeant neerviel. 'Rijd de vrachtwagen voor! Hier recht voor, tussen de weg en het wachthuisje. Laat de motor aanstaan.'

'Komt in orde', zei Fontini-Cristi, beduusd zowel door het geweld als de overrompelende actie van de afgelopen halve minuut. 'En, signore!' riep de partizaan, toen Vittorio al één voet buiten de deur had.

'Ja?'

'Uw pistool, alstublieft. Leen het me even. Die legerdingen maken zo'n hels kabaal.'

Fontini-Cristi aarzelde, trok toen het wapen te voorschijn en gaf het aan de man, die de geïmproviseerde telefoon van de muur rukte. Vittorio stuurde de vrachtwagen voor het wachthuisje. De linkerwielen konden alleen maar op het harde oppervlak van de weg staan, omdat er niet voldoende ruimte tussen het huisje en de weg was om de wagen ertussen te rijden. Hij hoopte maar dat de achterlichten helder genoeg waren voor het achteropkomende verkeer - dat nu veel drukker was -om het obstakel te zien en er niet tegenaan te rijden. De partizaan kwam het wachthokje uit en zei door het portierraampje: 'Laat de motor draaien, signore. Zo hard als u maar kan.' Dat deed Vittorio. De partizaan rende terug naar het wachthuisje. In zijn rechterhand had hij het pistool van Vittorio. De twee schoten waren diep en scherp, gedempte knallen als plotselinge, verschrikkelijke explosies die opgingen in geluiden van het langsrijdende verkeer en de loeiende vrachtwagenmotor. Vittorio staarde voor zich uit, zijn gevoelens een mengeling van bewondering en angst en, onverklaarbaar genoeg, ook verdriet. Hij was een wereld van geweld binnengegaan die hij niet begreep.

De partizaan kwam uit het wachthokje en trok de smalle deur achter zich dicht. Hij sprong de vrachtwagen in, sloeg het portier dicht en knikte naar Vittorio. Fontini-Cristi wachtte tot hij de weg op kon en liet toen de koppeling opkomen. De oude vrachtwagen schoot naar voren.

'Er is een garage op de Via Monte die de vrachtwagen kan verbergen, overspuiten en van nieuwe kentekenborden voorzien. Het is maar ongeveer een kilometer van de Piazza San Giorno. We kunnen er wel heen lopen vanuit de garage. Ik zal u wel zeggen hoe u rijden moet.' De partizaan stak het pistool naar Vittorio uit. 'Dank u', bracht Fontini-Cristi moeizaam uit terwijl hij het wapen in zijn jaszak schoof. 'Hebt u ze gedood?'

'Natuurlijk', was het eenvoudige antwoord. 'Ik neem aan dat u geen keus had.'

'Natuurlijk niet. U gaat naar Engeland, signore. Ik blijf in Italië. Ik zou geïdentificeerd kunnen worden.'

'Ik begrijp het', antwoordde Vittorio met een duidelijk aarzelende klank in zijn stem.

'Ik bedoel het niet minachtend, signore Fontini-Cristi, maar ik geloof niet dat u dat begrijpt. Voor mensen zoals u, op Campo di Fiori, is het allemaal nieuw. Voor ons helemaal niet. We voeren al twintig jaar

oorlog - ik zelf nu tien.'

'Oorlog?'

'Jazeker. Wie denkt u dat uw partigiani opleidt?' 'Wat bedoelt u?'

'Ik ben communist, signore. De machtige, kapitalistische Fontini-Cristi's leren van communisten hoe ze moeten vechten.' De vrachtwagen snelde voort. Vittorio hield het stuur stevig vast, verbaasd, maar toch vreemd onbewogen door de woorden van zijn metgezel.

'Dat wist ik niet', antwoordde hij.

'Merkwaardig, hè?' zei de partizaan. 'Daar heeft niemand ooit naar gevraagd.'

4

 

30 december 1939 - Alba, Italië

 

De espressobar was afgeladen, met volle tafeltjes en luide stemmen. Vittorio volgde de partizaan door de massa gebarende handen en met tegenzin opzijgaande figuren naar de bar, waar ze koffie met Strega bestelden.

'Daarginds', zei de partizaan. Hij wees naar een tafeltje in de hoek met drie arbeiders eromheen. Hun status viel duidelijk af te lezen uit hun vuile kleren en hun stoppelige gezichten. Er was maar één lege stoel. 'Hoe weet u dat? Ik dacht dat we twee mannen zouden ontmoeten, geen drie. En Engelsen. Bovendien is er niet genoeg plaats, er is maar één stoel.'

'Kijk maar eens naar die zwaargebouwde man rechts. Het herkenningsteken zit op de schoenen. Er zitten oranje verfspatten op, niet veel, maar wel goed zichtbaar. Dat is de Corsicaan. De andere twee zijn Engelsen. Loop er maar heen en zeg: "We hebben tegenslag gehad onderweg", dat is alles. Dan zal de man met de schoenen opstaan -neem zijn stoel maar.' 'En u dan?'

'Ik kom zo bij jullie. Ik moet even met de Corso praten.'

Vittorio deed wat hem was opgedragen. De zwaargebouwde man met de verfspatten op zijn schoenen stond op met een zucht van ongenoegen en Fontini-Cristi ging zitten. De Engelsman aan het tafeltje begon tegen hem te praten. Zijn Italiaans was grammaticaal juist, maar wat haperend. Hij had de taal wel geleerd, maar had niet veel idioom tot zijn beschikking.

'Ons oprechte medeleven. Vreselijk, vreselijk. Maar we krijgen u het land wel uit.'

'Dank u. Misschien wilt u liever Engels praten? Ik spreek het vlot.' 'Uitstekend', zei de tweede man. 'Dat wisten we niet zeker. We hadden ontzettend weinig tijd om ons over u te informeren. Vanochtend zijn we uit Lakenheath hierheen gevlogen. De Corso's hebben ons opgepikt in Pietra Ligure.'

'Het is allemaal zo vlug gegaan', zei Vittorio. 'Ik ben nog helemaal niet over de schok heen.'

'Dat lijkt me ook onmogelijk', zei de eerste man. 'Maar we zijn er nog niet. U zult uw hoofd er goed bij moeten houden. Onze orders zijn alles op alles te zetten om u naar Londen te krijgen, om niet zonder u terug te komen, en dat is een feit dat zeker is.'

Vittorio keek de mannen om beurten aan. 'Mag ik u vragen waarom? Probeer het alstublieft te begrijpen. Ik ben heus wel dankbaar, maar uw bezorgdheid komt me zo buitengewoon voor. Ik ben niet nederig, maar ook niet gek. Waarom ben ik zo belangrijk voor de Engelsen?' 'Vervloekt als wij dat weten', antwoordde de tweede agent. 'Maar ik kan u wel vertellen dat de hel losbrak gisteravond. En de hele nacht. We hebben van middernacht tot vier uur vanochtend op het Ministerie van Luchtvaart gezeten. Alle verbindingen in elke radiokamer stonden roodgloeiend. We werken samen met de Corsicanen, ziet u.' 'Ja, dat heb ik gehoord.'

De partizaan kwam door de drukte naar het tafeltje lopen. Hij schoof de lege stoel terug en ging zitten, met een glas Strega in zijn hand. Het gesprek ging in het Italiaans verder.

'We hadden moeilijkheden op de Via Canelli. Een controlepost. Twee wachtposten moesten uit de weg worden geruimd.' 'Wat is de A-tijd?' vroeg de agent aan Fontini-Cristi's rechterhand. Het was een magere man, wat meer gespannen dan zijn collega. Hij zag de niet-begrijpende uitdrukking op Vittorio's gezicht en legde uit: 'Hoelang denkt hij dat we hebben voor het alarm wordt uitgezonden?' 'Tot middernacht. Als de nieuwe wacht van twaalf uur komt. Niemand maakt zich druk om onbeantwoorde telefoontjes. De telefoon is elk ogenblik stuk.'

'Goed werk', zei de agent aan de andere kant van het tafeltje. Hij had een ronder gezicht dan zijn collega en sprak langzamer, alsof hij voortdurend zijn woorden moest kiezen. 'Jij bent zeker een bolsjewiek.' 'Dat ben ik, ja', antwoordde de partizaan met nauwverholen vijandigheid.

'Nee, toe, zeg', voegde de agent eraan toe. 'Ik werk graag met jullie jongens. Jullie pakken alles erg grondig aan.' 'M.I.-SW houdt er beleefde agenten op na.'

'Tussen twee haakjes', zei de Engelsman aan Vittorio's rechterhand, 'ik ben Appel, hij is Peer.'

'We weten al wie ü bent', zei Peer tegen Fontini-Cristi.

'En mijn naam doet er niet toe', zei de partizaan met een lachje. 'Ik ga toch niet met jullie mee.'

'Laten we dat even doornemen, ja?' Appel was ongerust, maar zo beheerst dat hij gereserveerd aandeed. 'Ons vertrek. Bovendien wil Londen betere verbindingen tot stand brengen.' 'We wisten wel dat Londen dat wilde.'

De drie mannen vervielen in een professioneel gesprek dat Vittorio heel vreemd voorkwam. Ze praatten over routes en codes en radiofrequenties alsof ze het over koersen op de effectenbeurs hadden. Ze spraken ook nog even over de noodzaak om verschillende mensen in specifieke posities uit te schakelen, te elimineren - geen mannen, geen menselijke wezens, maar factoren waar ze zich van moesten ontdoen. Wat waren dit voor mannen? 'Appel', 'Peer' en een bolsjewiek zonder naam, alleen een vervalste identiteitskaart. Mannen die doodden zonder drift, zonder zelfverwijt.

Hij dacht aan Campo di Fiori. Aan verblindend witte schijnwerpers en geweervuur en dood. Hij kon nu ook doden. Wild, in razernij – maar hij kon niet over de dood praten zoals deze drie mannen.

'. .. brengt ons naar een treiler die bekend is bij de kustwacht. Snapt u?' Appel praatte tegen hem, maar hij had niet geluisterd.

'Neem me niet kwalijk', zei Vittorio. 'Ik was ergens anders met m'n gedachten.'

'We hebben een lange tocht voor de boeg', zei Peer. 'Een kilometer of vijfentwintig naar de kust, dan nog minstens drie uur op het water. Er kan van alles gebeuren.' 'Ik zal proberen beter op te letten.'

'Proberen alleen is niet genoeg', antwoordde Appel op een toon van beheerste ergernis. 'Ik weet ook niet wat u hebt uitgespookt met Buitenlandse Zaken, maar toevallig bent u iemand die hoge prioriteit geniet. Als wij u hier niet uit krijgen, dan vliegen we eruit. Luister dus! De Corsicanen brengen ons naar de kust. We zullen vier maal van voertuig verwisselen

'Wacht!' De partizaan reikte over het tafeltje en greep Appels arm.

'Die man die hier bij jullie zat, met verfspatten op zijn schoenen, waar hebben jullie die opgepikt? Snél.'

'Hier in Alba. Een minuut of twintig geleden.'

'Wie heeft contact gezocht?'

De beide Engelsen keken elkaar aan. Heel kort, heel ongerust. 'Hij', zei Appel.

'Ga hier weg! Nu! Door de keuken!'

'Wat?' Peer wierp een blik op de bar.

'Hij gaat weg', zei de partizaan. 'Hij moest op mij wachten.'

De zwaargebouwde man baande zich een weg door de menigte naar de deur. Dat deed hij zo onopvallend mogelijk, ongeveer zoals iemand die op weg is naar het toilet.

'Wat denkt u?' vroeg Appel.

'Ik denk dat er in Alba een heleboel mannen zijn met verf op hun schoenen. Ze wachten op vreemdelingen die hun blik naar de vloer laten dwalen.' De communist stond op. 'De contactcode is gebroken. Dat gebeurt wel meer. De Corsicanen zullen hem moeten veranderen. Verdwijn nu!'

De twee Engelsen stonden op, maar zo te zien zonder enige haast. Vittorio stond ook op. Hij trok de partizaan aan zijn mouw. De man schrok, zijn blik was op de zwaargebouwde man gericht en hij wilde juist in de drukte verdwijnen. 'Ik wilde u bedanken.'

De partizaan staarde hem even aan. 'U verspilt uw tijd', zei hij toen. De twee Engelsen wisten precies waar de keuken was, en dus ook de uitgang uit die keuken. Het straatje buiten was vuil, er stonden uitpuilende vuilnisbakken langs de smerige geplamuurde muren. Het straatje vormde een verbinding tussen de Piazza San Giorno en de straat erachter, maar het was zo spaarzaam verlicht en het lag er zo vol met rommel, dat er niet veel gebruik van werd gemaakt. 'Deze kant op', zei Appel. Hij sloeg linksaf, van de piazza af. 'Vlug nu.'

De drie mannen renden het steegje uit. De straat was voldoende gevuld met voetgangers en winkeliers om hen dekking te verschaffen. Appel en Peer vervielen in een normale wandelpas, Vittorio volgde hun voorbeeld. Hij merkte dat de twee agenten ervoor hadden gezorgd dat hij tussen hen in liep.

'Misschien had de bols het wel bij het verkeerde eind', zei Peer. 'Kan best zijn dat onze Corso gewoon een vriend zag. Hij was vervloekt overtuigend.'

'De Corsicanen hebben hun eigen taal', kwam Victor tussenbeide, zich beleefd excuserend toen hij bijna tegen een tegemoetkomende wandelaar opbotste. 'Was dat niet op te maken uit het gesprek?' 'Doe dat vooral niet', zei Appel scherp. 'Wat niet?'

'Wees niet zo verdomd beleefd. Dat past helemaal niet bij de kleren. Om uw vraag te beantwoorden: de Corsicanen maken gebruik van regionale contactpersonen, overal. Dat doen we allemaal. Die zijn verder niet belangrijk, alleen boodschappers.'

'O.' Fontini-Cristi keek naar de man die zichzelf Appel noemde. Hij liep heel normaal, maar zijn ogen schoten voortdurend heen en weer in de in duisternis gehulde straat. Vittorio draaide zijn hoofd om en keek naar Peer. Die deed precies hetzelfde als zijn landgenoot: nauwlettend kijken naar de gezichten in de straat, de auto's, de openingen in de gebouwen aan weerskanten. 'Waar gaan we heen?' vroeg Fontini-Cristi.

'Vlak bij de plaats waar onze Corsicaan zei dat we heen moesten', antwoordde Appel.

'Maar ik dacht dat jullie hem verdachten.'

Peer zei: 'Ze zullen ons niet zien, omdat ze niet weten naar wie ze uit moeten kijken. De bolsjewiek grijpt de Corso op de piazza. Als alles snor zit, komen ze samen aan. Zo niet, en als je vriend z'n vak verstaat, zal hij de enige zijn.'

De winkelstraat boog naar links, naar de zuidkant van de Piazza San Giorno. De overgang naar het plein was gemarkeerd door een fontein, waarvan de ronde waterbak vol lag met weggegooide papiertjes en flessen. Mannen en vrouwen zaten op de rand met hun handen in het vuile water, kinderen schreeuwden en renden over de keien onder de toeziende ogen van hun ouders.

'De straat aan de overkant', zei Appel, die een sigaret opstak en naar het grote plein gebaarde dat zichtbaar was door de waterdruppels van de fontein, 'is de Via Ligata. Die gaat naar de kustweg. Na tweehonderd meter is een zijstraat waar de Corso zei dat er een taxi zou staan te wachten.'

'En zou die zijstraat, stom toevallig, doodlopen?' Peer stelde de vraag met iets van minachting. Hij verwachtte niet echt een antwoord. 'Is dat niet toevallig? Ik dacht precies hetzelfde. Dat moeten we toch zien uit te vinden. 'U', richtte Appel zich tot Vittorio, 'blijft bij mijn collega en doet precies wat hij zegt.' De agent gooide de lucifer op de grond, nam een diepe trek van zijn sigaret en liep snel over de keien

naar de fontein. Toen hij vlak bij de waterbak was, ging hij langzamer lopen en tot Vittorio's verbazing was hij opeens verdwenen, opgegaan in de mensenmassa. 'Niet slecht, hè?' zei Peer.

'Ik zie hem niet meer. Hij is nergens meer te zien.' 'Moet ook niet. Als je bij de juiste belichting en op de goeie manier weet op te gaan in de menigte, kan dat heel effectief zijn.' Hij trok zijn schouders op. 'Kom. Blijf doorlopen en babbel maar wat. En maak gebaren. Jullie Italianen werken als gekken met je handen.' Vittorio glimlachte om de gemeenplaats van de Engelsman. Maar terwijl ze zich in het gedrang mengden, vielen de bewegende handen en zwaaiende armen en plotselinge uitroepen hem opeens op. De Engelsman kende zijn Italianen. Hij liep even hard als de agent, gefascineerd door diens besluitvaardigheid. Plotseling greep Peer Vittorio's mouw en sleurde hem naar links, naar een zojuist vrijgekomen plaats op de rand van de fontein.

Fontini-Cristi schrok, hij had gedacht dat ze zo snel en zo onopvallend mogelijk de Via Ligata moesten zien te bereiken. Toen begreep hij het. De ervaren, professionele ogen van de Engelsman hadden gezien wat die van de amateur hadden gemist: het teken. Vittorio ging rechts van de agent zitten, met gebogen hoofd. De eerste voorwerpen die hij in het oog kreeg, waren een paar oude schoenen met de spatten oranje verf op het kale leer. Eén paar roerloze schoenen in de bewegende schaduwen van bewegende figuren. Toen hief Vittorio zijn hoofd op en verstijfde. De partigiano-bestuurder wiegde het zwaargebouwde lijf van de Corsicaanse contactman heen en weer, alsof hij een vriend bijstond die te veel had gedronken. Maar de contactman was niet dronken. Zijn hoofd bungelde naar beneden, zijn open ogen staarden naar de grond in de bewegende duisternis. Hij was dood. Vittorio leunde achterover op de rand, gehypnotiseerd door de aanblik onder hem. Een traaglopend bloedspoor doorweekte de rug van het overhemd van de Corsicaan, rolde langs de steen van de binnenmuur van de fontein en vermengde zich in cirkels en drijvende halve cirkels met het smerige water onder de onregelmatige belichting van de straatlantaarns op de piazza.

De hand van de partizaan omklemde de samengetrokken stof van het overhemd rond het bebloede gedeelte, de knokkels en pols karmozijnrood. En in zijn greep zat het handvat van een mes. Fontini-Cristi probeerde niets van zijn geschoktheid te laten merken. 'Ik hoopte al dat jullie niet door zouden lopen', zei de communist tegen de Engelsman.

'We hadden het bijna wél gedaan', antwoordde Peer in zijn nadrukkelijke school-Italiaans. 'Maar toen zag ik dat stel hier opspringen.' De agent gebaarde naar de rand waar hij en Vittorio op zaten. 'Zeker ook partizanen.'

'Nee. Toen jullie vlakbij waren, zei ik tegen ze dat mijn vriend moest overgeven. Het is een valstrik, natuurlijk. Visnet-variatie: ze weten niet wat ze zullen vangen. Ze hebben de code gebroken - gisteravond. Er lopen een stuk of tien provocatori hier in de omgeving rond, die grijpen wat ze maar grijpen kunnen. Een soort klopjacht.' 'We zullen het tegen de Corsicanen zeggen.' 'Dat haalt niet veel uit. De code verandert morgen.' 'Is de taxi de valstrik?'

'Nee. Het tweede lokaas. Ze nemen geen risico's. De taxi voert het slachtoffer in het net. Alleen de bestuurder weet waar - dat is geen kleine jongen.'

'Er moeten anderen dicht in de buurt zitten.' Peer bracht de hand naar zijn mond, een gebaar dat uitdrukte dat hij nadacht.

'Zeker.'

'Maar wie zijn het?'

'Er is wel een manier om daar achter te komen. Waar is Appel?' 'Die zal nu in de Via Ligata zijn. We wilden apart komen voor het geval dat u moeilijkheden had.'

'Ga maar naar hem toe - mijn moeilijkheden zijn opgelost.' 'Ja. Ja, dat zie ik -'

'Moeder van God!' riep Vittorio ademloos uit, niet in staat langer te zwijgen. 'Je zit midden op de piazza met een dode man in je armen en jullie zitten te kletsen als een stelletje wijven!'

'We hebben dingen te zeggen, signore. Wees stil en luister.' De partizaan richtte zijn blik weer op de Engelsman, die nauwelijks notitie had genomen van Vittorio's uitbarsting. 'Ik geef jullie twee minuten om bij Appel te komen. Daarna laat ik onze Corso-vriend hier in het water zakken, met z'n rug naar boven, het mes duidelijk zichtbaar. Dat zaait paniek. Ik zal zelf met schreeuwen beginnen. Zoiets breidt zich snel uit. Dat zal wel genoeg zijn.'

'En wij houden de taxi in de gaten', viel Peer in de rede.

'Ja. Als het schreeuwen begint, kijk dan wie er met elkaar praten. Kijk wie er op onderzoek uitgaat.'

'En dan gaan we er met die vervloekte taxi vandoor', voegde de agent er gedecideerd aan toe. 'Prima show! Ik verheug me er al op weer met u samen te werken.' Hij stond op en Vittorio deed hetzelfde toen hij Peers hand op zijn arm voelde.

'Luister eens', zei de partizaan, opkijkend naar Vittorio terwijl hij het slappe, zware lichaam zachtjes heen en weer wiegde in de lawaaiige, woelige duisternis vol schaduwen. 'Iets om te onthouden. Een gesprek te midden van veel mensen is soms het veiligst. En een mes in een menigte is het moeilijkst te herleiden. Onthoud die dingen.' Vittorio keek op hem neer, er niet zeker van of de man met zijn woorden beledigend wilde zijn of niet. 'Ik zal het onthouden', zei Vittorio.

Ze liepen snel de Via Ligata in. Appel liep langzaam aan de overkant naar de zijstraat waar volgens de Corsicaanse contactman de taxi zou staan te wachten. De straatlantaarns gaven minder licht dan op de piazza.

'Vlug nu. Daar is hij', zei Peer in het Engels. 'Neem langere passen, maar ga niet hardlopen.'

'Moeten we niet naar de overkant, naar hem toe?' vroeg Vittorio. 'Nee. Eén overstekende man valt minder op dan twee . .. Goed. Blijf nu staan.'

Peer haalde een lucifersdoosje uit zijn zak en stak er een aan. Op hetzelfde moment dat de lucifer opvlamde, wuifde hij hem uit en liet hem op de grond vallen - alsof hij zijn vinger aan de vlam had gebrand - stak onmiddellijk daarna een tweede aan en hield die bij de sigaret die hij tussen zijn lippen had gestoken.

In minder dan een minuut had Appel zich bij hen gevoegd tegen de muur van een gebouw. Peer vertelde hem de strategie van de partizaan. Het drietal liep zwijgend tussen de wandelaars naar het einde van het blok tegenover de zijstraat. Aan de overkant, in het matte, witte licht van de straatlantaarns, stond de taxi, een honderd meter van de hoek.

'Is dat niet toevallig', merkte Appel op. Hij zette zijn voet op een lage richel in het gebouw om zijn sok op te trekken. 'De straat loopt dood.' 'Dan kunnen de hulptroepen niet ver uit de buurt zijn. Zit de geluiddemper op je pistool? Bij mij niet.' 'Ja. Maak de jouwe maar even klaar.'

Peer liep het gebouw binnen en trok een automatisch pistool uit zijn jasje. Met zijn andere hand pakte hij een koker van een centimeter of tien lang met gaatjes aan de stalen buitenkant en draaide die in de loop van zijn pistool. Hij schoof het wapen terug in zijn jasje op hetzelfde moment dat het schreeuwen op het plein begon.

Eerst klonken er maar een paar kreten, bijna niet te horen. Maar het zwol razendsnel aan.

'Polizia!' 'Aquale punto polizia!' 'Assassinio!' 'Omicidio!' Vrouwen en kinderen kwamen het plein afrennen, mannen volgden en riepen bevelen en bijzonderheden naar niemand en iedereen. Tussen de kreten klonk ook: 'Domo con urancia scarpe', een man met oranje schoenen. De partizaan had zich goed van zijn taak gekweten. En toen kwam de partizaan zelf ook tussen de mensen de straat inren-nen. Hij bleef een paar meter van Fontini-Cristi en de twee Engelsen staan en brulde het uit tegen iedereen die het maar wilde horen. Tk heb hem gezien. Ik heb ze wel gezien! Ik zat vlak naast hem! Die man - hij had gevérfde schoenen - ze hebben een mes in zijn rug gestoken!'

Vanuit de donkere ingang van een gebouw kwam iemand hard de straat over rennen, naar de partizaan toe. 'Hé, jij daar. Kom eens hier!' 'Wat?'

'Ik ben van de politie. Wat heb je gezien?'

'De politie! Goddank! Ga met me mee! Er waren twee mannen bij, met truien aan -'

Voordat de politieman kon reageren, rende de partizaan alweer terug naar het plein, door de mensenmenigte. De politieman aarzelde, keek toen naar de overkant van de spaarzaam verlichte straat. Drie mannen stonden een paar meter voor de taxi te praten. De politieman gebaarde, twee van de mannen kwamen naar hem toe en liepen achter de man aan, die het inmiddels op een lopen zette naar San Giorno en de verdwijnende partizaan.

'De man die bij de auto is gebleven, dat is de chauffeur', zei Appel. 'Kom op.'

De volgende ogenblikken rolden zich af in een dikke mist. Vittorio stak achter de twee agenten aan de Via Ligata over en liep de zijstraat in. De man bij de taxi was achter het stuur gaan zitten. Appel liep naar de auto, trok het portier open en hief zonder een woord te zeggen zijn pistool. Een gedempte explosie weerklonk uit de mond van zijn wapen. De man zakte naar voren. Appel rolde hem over de bank naar het rechterportier.

Peer zei tegen Vittorio: 'Achterin. Vooruit, vlug!'

Appel draaide het contactsleuteltje om. De taxi was oud, maar de motor nieuw en zwaar. De carrosserie was die van een gewone Fiat,

dacht Vittorio, maar de motor was een Lamborgini.

De wagen schoot vooruit, sloeg rechtsaf bij de hoek en meerderde snelheid op de Via Ligata. Appel zei over zijn schouder tegen Peer: 'Kijk het handschoenenkastje even na, wil je? Dit verdomde wrak is

eigendom van zeer belangrijke mensen. Volgens mij zou luj op Le Mans een goed figuur slaan.'

Peer dook vanaf de achterbank van de hard rijdende auto over de rugleuning van de voorstoel en het lijk van de Italiaan heen. Hij trok het handschoenenkastje open, graaide de papieren bijeen en nam ze samen in één hand. Terwijl hij zich tegen het dashboard afzette, zwenkte de auto naar links. Appel had het stuur omgetrokken om twee wagens te passeren. Het lijk van de dode Italiaan viel tegen Peers arm aan. Hij greep de levenloze nek vast en smeet het lichaam hard terug in de hoek.

Vittorio staarde misselijk en niet-begrijpend naar het tafereel. Achter hen dreef een dode, zwaargebouwde man in een fontein met het handvat van een mes uit zijn bloeddoorlopen overhemd. Hier, in een als taxi vermomde politiewagen, hing een man opzijgezakt voorin met een kogel in zijn levenloze lichaam. Kilometers terug in een klein wachthokje aan de Via Canelli lagen nog twee dode mannen, gedood door de communist die zijn leven had gered. Zijn geest kon de voortdurende nachtmerrie niet verwerken. Hij hield zijn adem in, in een wanhopige poging één normaal ogenblik te vinden.

'Hier heb ik het!' riep Peer uit. Hij stak een rechthoekig stuk dik papier op dat hij in het slechte licht had bestudeerd. 'Goeie God, dacht ik het niet!'

'Een politiepaspoort zeker', zei Appel, die vaart minderde voor een bocht in de weg.

'Reken maar! Dat verdomde veicolo is van de ufficiale segreto! Dat zootje staat rechtstreeks in verbinding met Mussolini in eigen persoon.'

'Zoiets moest het wel zijn', stemde Appel in, terwijl hij knikte. 'Er zit een ongelofelijke motor in dit ouwe ding.' 'Het is een Lamborgini', merkte Vittorio zachtjes op. 'Wat?' Appel verhief zijn stem over het loeien van de motor heen en trachtte op de nu rechte weg uit te komen. Ze kwamen aan de buitenkant van Alba.

'Ik zei dat het een Lamborgini was.'

'Ja', antwoordde Appel, voor wie dat kennelijk nieuws was. 'Nou, blijft u maar met dat soort dingen komen. Specifiek Italiaanse dingen, bedoel ik. We zullen u nog nodig hebben voordat we bij de kust komen.' Peer wendde zich tot Fontini-Cristi. Zijn vriendelijke gezicht was nauwelijks te onderscheiden in het donker. Zijn stem klonk vriendelijk, maar de dringende ondertoon daarin was niet mis te verstaan. 'Ik begrijp dat dit u allemaal vreemd voorkomt, en vervloekt akelig, lijkt me zo. Maar die bolsjewiek had wel gelijk. Probeer zoveel mogelijk te onthouden. Het moeilijkste gedeelte van dit werk is niet het dóen, het is het gewénd raken aan het doen, als u begrijpt wat ik bedoel. Accepteren dat het werkelijkheid is, dat is het moeilijkste wat je moet leren. We hebben er allemaal doorheen gemoeten, moeten er eigenlijk nog steeds doorheen. Het is allemaal zo vervloekt waanzinnig, goedbeschouwd. Maar iemand moet het doen, dat zeggen ze tenminste tegen ons. En ik kan dit wel zeggen: u doet op deze manier heel wat praktijkervaring op. Vindt u ook niet?'

'Ja', zei Vittorio zachtjes. Hij keek weer voor zich uit, gehypnotiseerd door de voortsnellende weg, afgetekend door de bundels van de koplampen, geschrokken van de plotselinge vraag waar hij niet omheen kon.

Praktijkervaring waarvoor?

5

 

31 december 1939 - Celle Ligure, Italië

 

Het waren twee uren vol waanzin. Ze sloegen van de kustweg af, droegen het lijk van de chauffeur een veld in en kleedden het uit om alle mogelijke identificatie te verwijderen.

Ze gingen de kustweg weer op en spoedden zich zuidwaarts naar Savona. De wegcontroles waren hetzelfde als die op de Via Canelli: kleine wachthuisjes naast telefooncellen, bij allebei twee soldaten in de houding. Er waren vier controleposten, drie kwamen ze gemakkelijk voorbij. Het dikke, officiële document waarin stond dat het voertuig was toegewezen aan de ufficiale segreto werd met respect en niet weinig ontzag gelezen. Fontini-Cristi voerde bij alle drie de posten het woord. 'U leert verdomd snel', zei Appel voorin, hoofdschuddend van opgetogen verrassing. 'En u had gelijk dat u achterin wilde blijven zitten. U draait dat raampje naar beneden als een vorst.' De koplampen beschenen het bord langs de weg.

 

ENTRARE MONTENOTTE SUD

 

Vittorio herkende de naam, het was een van die middelgrote steden aan de Golf van Genua. Hij herkende hem van een jaar of tien geleden, toen hij en zijn vrouw over de kustweg hadden gereden op hun

laatste uitstapje naar Monte Carlo. Een reisje dat een week later was geëindigd met de dood. In een snelrijdende auto midden in de nacht. 'Ik denk dat de kust hier een kilometer of vijfentwintig vandaan is', merkte Appel aarzelend op, Vittorio's gedachten onderbrekend. 'Eerder twaalf, verbeterde Vittorio. 'Kent u deze streek?' informeerde Peer.

'Ik ben een paar maal naar Cap Ferrat en Villefranche gereden.' Waarom zei hij geen Monte Carlo? Was die naam te veel een symbool? 'Meestal via Turijn, maar ook verschillende keren over de kustweg uit Genua. Montenotte Sud staat bekend om zijn herbergen.' 'Weet u dan misschien een kortere \yeg ten noorden van Savona - door de heuvels, lijkt me - naar Celle Ligure?'

'Nee. Er zijn overal heuvels .. . Maar ik ken Celle Ligure wel. Dat ligt aan het water, vlak achter Albisolla. Gaan we daarheen?' 'Ja', zei Appel. 'Het is onze reserve ontmoetingsplaats met de Corsicanen. Als er iets fout ging, moesten we in Celle Ligure zien te komen, naar een visserspier ten zuiden van de haven die wordt aangegeven met een groene windzak.'

'Nou, we kunnen wel zeggen dat er iets fout gegaan is', mengde Peer zich in het gesprek. 'Ik weet wel zeker dat er een Corso in Alba rondloopt die zich afvraagt waar we blijven.'

Een paar honderd meter verderop in het schijnsel van de koplampen stonden twee soldaten midden op de weg. De ene droeg zijn geweer met de loop naar boven, de andere had zijn hand opgestoken om hen te laten stoppen. Appel liet de Fiat vaart minderen en de zware motor maakte het diepe geluid van teruggeschakelde kracht. 'Speel uw mooie rol maar weer', zei hij tegen Vittorio. 'Doe zo arrogant als u maar kunt.' De Engelsman zette de auto op het midden van de weg, een teken dat de inzittenden niet verwachtten te worden opgehouden en dat het onnodig was de wagen aan de kant te zetten. Een van de solaten was luitenant, zijn metgezel korporaal. De luitenant kwam naar Appels geopende raampje lopen en groette de slordig geklede burger keurig. Té keurig, dacht Vittorio.

'Uw identiteitskaart, signore', zei de man hoffelijk. Té hoffelijk.

Appel stak het zware, officiële document op en gebaarde naar de achterbank. Dat was het moment dat Vittorio moest beginnen. 'We zijn van de ufficiale segreto, uit Genua, en we hebben haast. We moeten naar Savona. U hebt uw plicht gedaan, laat ons direct door.' 'Mijn verontschuldigingen, signore.' De luitenant nam het zware document van Appel over en bekeek het grondig. Hij kreukte de vouwen terwijl zijn ogen van boven naar beneden gingen in het zeer spaarzame licht. Hij ging beleefd verder: 'Ik moet uw kaart controleren. Er is zo weinig verkeer op de weg om deze tijd. Alle auto's moeten worden aangehouden.'

Fontini-Cristi liet in een plotselinge opwelling van ergernis zijn hand met kracht neerkomen op de voorleuning. 'Nergens voor nodig! Laat u niet voor de gek houden door ons voorkomen. 'We zijn hier niet voor ons plezier en we komen toch al te laat in Savona!' 'Ja. Tja, ik moet dit even doorlezen -'

Maar hij las het niet echt, dacht Vittorio. Bij slecht licht vouwde je een vel papier niet naar je toe. Als je het met alle geweld moest vouwen, dan deed je dat van je af, om er meer licht op te hebben. De man rekte tijd. En de korporaal was rechts voor de Fiat gaan staan, het geweer nog steeds voor zijn borst, maar zijn linkerhand zat nu lager op de kolf. Elke jager kende die houding: gereed om te vuren. Fontini-Cristi liet zich achterover zakken, inwendig hevig vloekend. 'Ik wil uw naam weten en de naam van uw commandant!' Voor in de auto was Appel voorzichtig wat naar rechts geschoven om te proberen in de achteruitkijkspiegel te zien, maar dat kon hij niet zonder de aandacht te trekken. Voor Victor was dat echter niet zo moeilijk, in zijn voorgewende woede-uitbarsting. Hij zwiepte zijn hand omhoog achter Peers schouders, alsof hij zich niet langer kon beheersen.

'Misschien hebt u me niet goed gehoord, soldaat! Uw naam en die van uw commandant!'

Door de achteruitkijkspiegel zag hij het. Heel in de verte, nauwelijks zichtbaar door de spiegel en zelfs door de ruit niet gemakkelijk te zien. Een auto hield stil langs de weg ... zo ver weg, hij stond half in de berm. Twee mannen stapten uit van voorin, nauwelijks zichtbaar, met langzame bewegingen.

'. . . Marchetti, signore. Mijn commandant is kolonel Balbo. Garnizoen van Genua, signore.'

Vittorio ving Appels blik op in de achteruitkijkspiegel, knikte licht en bewoog zijn hoofd in een langzame boog in de richting van de achterruit. Tegelijkertijd tikte hij snel op Peers nek in het donker. De agent begreep hem.

Zonder waarschuwing deed Vittorio zijn portier open. De korporaal met het geweer bracht zijn wapen haastig naar voren. 'Doe dat wég, caporale. Aangezien uw meerdere het nodig schijnt te vinden mijn tijd in beslag te nemen, zal ik die nuttig besteden. Ik ben majoor Aldo Ravena, ufficiale segreto, uit Rome. Ik wil uw toilet inspecteren. Ik moet er ook zelf even gebruik van maken.'

'Signore!' riep de luitenant aan de andere kant van de Fiat.

'Hebt u het tegen mij?' vroeg Fontini-Cristi arrogant.

'Mijn verontschuldigingen, majoor.' De luitenant kon het niet laten,

hij wierp een snelle blik naar rechts, naar de weg achter hen. 'We hebben geen toilet in het wachthuisje.'

'Je zal toch ook wel eens aandrang hebben, man. Buiten is het bepaald niet zo comfortabel. Misschien kan Rome voor een toilet zorgen. Ik zal eens zien.'

Vittorio liep snel naar de deur van het kleine gebouwtje, die openstond. Zoals hij verwachtte, ging de korporaal met hem mee. Hij liep snel de deur door. Op het moment dat de korporaal achter hem binnenkwam, draaide Vittorio zich om en drukte het pistool onder zijn kin. Hij duwde het in het vlees van de keel van de korporaal en met zijn linkerhand greep hij de loop van het geweer. 'Als je ook maar één kik geeft, zal ik je moeten doden!' fluisterde Vittorio. 'Ik doe het liever niet, eigenlijk.'

De korporaal zette grote ogen op van schrik, het was geen heldentype. Fontini-Cristi nam het geweer over en gaf zijn bevel rustig, nauwkeurig 'Roep de luitenant. Zeg dat ik jullie telefoon gebruik en dat je niet weet wat je moet doen. Zeg tegen hem dat ik het garnizoen in Genua bel. Naar die kolonel Balbo. Nu!'

De korporaal riep de boodschap naar de luitenant, waarbij hij zowel zijn verwarring als zijn angst liet doorklinken. Vittorio drukte zijn rug tegen de wand naast de deur. Het antwoord van de luitenant verried diens eigen angst, misschien had hij een verschrikkelijke vergissing begaan.

'Ik volg alleen maar orders op! Ik heb orders gekregen uit Alba!' 'Zeg tegen hem dat kolonel Balbo aan de telefoon komt', fluisterde Fontini-Cristi. 'Nú!'

Dat deed de korporaal. Vittorio hoorde de rennende voetstappen van de luitenant naar het wachthuisje komen.

'Als u in leven wilt blijven, luitenant, doe dan uw pistoolgordel af - doe alleen allebei de gespen los - en ga bij de korporaal tegen de muur staan.'

De luitenant was stombeduusd. Zijn kaak zakte omlaag, zijn mond viel open van angst. Fontini-Cristi porde het geweer tussen zijn ribben, stak het in zijn maag. De verbijsterde luitenant jammerde en snakte naar adem en gehoorzaamde. Vittorio riep naar buiten, in het Engels.

'Ik heb ze ontwapend. Nou weet ik niet wat ik verder moet doen.' Peers halfgefluisterde uitroep klonk terug: 'Wat u moet dóen? Mijn God, niet te geloven! Laat de luitenant weer naar buiten komen. Zorg ervoor dat hij weet dat we onze wapens op hem gericht hebben. Laat hij recht naar Appels raampje lopen. Vandaar nemen wij hem dan wel over.'

Fontini-Cristi vertaalde de instructies. De luitenant, opgepord door de loop van Vittorio's pistool, wankelde de deur uit en liep snel door het licht van de koplampen naar het bestuurdersraampje. Tien seconden later riep hij luidkeels over de weg: 'Hé, mannen uit Alba! Dit is de auto niet! Er is een fout gemaakt!' Het duurde even voordat andere stemmen antwoordden. Twee stemmen, luid en boos.

'Wat is er dan gebeurd? Wie zijn dat?'

Vittorio kon de figuren van twee mannen uit de duisternis van de berm te voorschijn zien komen. Het waren soldaten met pistolen in hun hand. De luitenant gaf antwoord.

'Dit zijn segreti uit Genua. Zij zijn ook op zoek naar de auto uit Alba.' 'Moeder van Christus! Hoeveel hebben ze er wel niet op uitgestuurd!' Plotseling duwde de luitenant zich tegen het raampje af, dook naar de voorkant van de auto en schreeuwde: 'Schiet! Open het vuur! Het zijn -'

De gedempte explosies van de pistolen van de Engelsen weerklonken. Peer sprong uit het rechterportier, gedekt door de auto, en vuurde naar de toesnellende soldaten. Een geweer beantwoordde het salvo, het was een schot in het wilde weg, afgevuurd door een stervende, dat in het asfalt van de weg terechtkwam. De luitenant sprong op en begon naar de duisternis van de berm aan de overkant te rennen. Appel vuurde, drie gedempte knallen vergezelden de scherpe, witte flitsen uit zijn wapen. De luitenant schreeuwde en kromde zijn rug. Hij viel in de aarde naast de weg.

'Fontini!' riep Appel. 'Schiet je man dood en kom hier!' De lippen van de korporaal trilden en zijn ogen stonden waterig. Hij had de gedempte knallen en de kreten gehoord, en hij begreep het bevel.

'Nee', zei Fontini-Cristi.

'Welverdomme!' brulde Appel. 'Je doet wat ik zég!' Je staat onder mijn bevel! We kunnen geen tijd verspillen of risico's nemen!' 'U hebt het mis. We zouden meer tijd verspillen en meer risico's nemen als we de weg naar Celle Ligure niet zouden kunnen vinden. Deze soldaat weet vast wel hoe we rijden moeten.'

Dat deed hij inderdaad. Vittorio reed, met de soldaat naast hem voorin. Fontini-Cristi kende de streek - als ze weer op moeilijkheden stuitten, zou hij dat aankunnen. Dat had hij wel bewezen. 'Rustig maar', zei Vittorio in het Italiaans tegen de angstige korporaal. 'Als je ons helpt, komt alles best in orde.'

'Wat gaat er met me gebeuren? Ze zullen zeggen dat ik mijn post in de steek heb gelaten.'

'Onzin. Je bent in de val gelokt, met een geweer in je rug gedwongen om met ons mee te gaan, om als schild te dienen. Je had geen keus.'

Ze reden om tien over half elf Celle Ligure binnen - de straten van het vissersdorpje waren vrijwel verlaten. Het grootste deel van de inwoners moest om vier uur 's ochtends beginnen, tien uur 's avonds was laat.

Fontini-Cristi reed de zanderige parkeerplaats op achter een openlucht vismarkt aan het einde van de brede boulevard. Ertegenover lag het voornaamste deel van de vissershaven.

'Waar zijn de schildwachten? Waar ontmoeten ze elkaar?'

Eerst leek de korporaal beduusd. Vittorio legde het uit. 'Als je hier patrouilleert, waar word je dan afgelost?'

'O.' De korporaal was opgelucht, hij deed kennelijk zijn best om te helpen. 'Niet hier, niet in dit gedeelte. Verderop, ik bedoel, verder die kant op.'

'Welverdomme!' Appel boog zich voorover op de achterbank. Hij greep de Italiaan bij zijn haar.

'Zo bereikt u niets', zei Vittorio in het Engels. 'Die man is bang.' 'Ik ook!' repliceerde de agent. 'Daarginds is ergens een aanlegsteiger met een groene windzak en daar ligt een boot die we moeten zien te vinden! We weten niet wat zich achter ons heeft afgespeeld, er zitten soldaten op de steigers met vuurwapens - één schot zou de hele omgeving op z'n kop zetten. En we hebben geen flauw idee wat de waterpatrouilles voor orders over de radio hebben doorgekregen. Ik ben vervloekt bang!'

'Ik weet het weer!' riep de korporaal uit. 'Links de boulevard op. Daar stopten de vrachtwagens en dan wandelden we naar de steigers en wachtten op de man die dienst had. Hij gaf z'n patrouillerapport dan aan ons door en werd afgelost.'

'Waar? Waar precies, korporaal?' vroeg Peer dringend. 'Bij de volgende zijstraat. Ik weet het zeker.'

'Een meter of honderd dus, dacht u ook niet?' vroeg Peer, terwijl hij naar Fontini-Cristi keek. 'En nog eens honderd in de straat beneden deze, zo ongeveer.'

'Wat denk jij ervan?' Appel had de korporaal losgelaten, maar liet zijn handen dreigend op de voorleuning liggen.

'Hetzelfde als jij', antwoordde Peer. 'Ergens in het midden zal de schildwacht wel zitten, daar heeft hij minder kans om gezien te worden. Als hij naar buiten komt, lopen we in zuidelijke richting naar de windzak, waar wel een paar Corsicanen zullen zitten wachten, denk ik.'

Ze staken de boulevard over naar een pad dat naar de aanlegsteigers leidde. De geur van vis en de krakende geluiden van een stuk of vijftig boten die in een rustig ritme op en neer deinden op hun ligplaats, vervulden de duisternis. Er hingen overal netten. Het klotsen van de zee achter het plankier dat langs de pieren lag, was duidelijk te horen. Enkele lantaarns zwaaiden aan touwen boven boten, een mondharmonika speelde een eenvoudig wijsje in de verte.

Vittorio en Peer liepen ongedwongen de steigers op, hun voetstappen gedempt door vochtige planken. Appel en de korporaal bleven in de schaduwen. Langs het plankier liep een handsteun van metalen buis boven het kabbelende water.

'Ziet u de schildwacht?' vroeg Fontini-Cristi zachtjes.

'Nee. Maar ik hoor hem', antwoordde de agent. 'Hij tikt op de buis onder het lopen. Luister maar.'

Het duurde verschillende seconden voordat Vittorio het zwakke tikken op het metaal kon onderscheiden door het ritmische gekraak van de houten boten heen. Maar het was er wel. Het onbewuste, onregelmatige getrommel van een verveeld iemand die een saaie taak uitvoert. Een meter of vijftig verder op de vlonder werd de soldaat zichtbaar onder het schijnsel van een havenlamp, zijn geweer onder de linkeroksel met de loop naar beneden. Hij stond naast de buis en zijn rechterhand tikte doelloos het ritme van zijn stappen mee. 'Als hij hier is, vraag hem dan een sigaret', zei Peer rustig. 'Doe alsof u dronken bent. Dat doe ik ook.'

De schildwacht kwam naderbij. Op hetzelfde moment dat hij hen zag, bracht hij pijlsnel zijn geweer omhoog en schoof de veiligheidspal terug, terwijl hij op veilige afstand bleef staan. 'Halt! Wie is daar?'

'Twee vissers zonder sigaretten', antwoordde Fontini-Cristi lallend. 'Wees eens een lieve jongen en geef ons er een paar. Of één, dan doen we wel samen.'

'Jullie zijn dronken', zei de soldaat. 'De haven is vanavond afgesloten. Hoe komen jullie hier verzeild? Het is de hele dag omgeroepen.' 'We zijn bij de hoeren in Albisolla geweest', antwoordde Vittorio zwaaiend op zijn benen. Hij hield zich aan de buis overeind. 'Wij hebben alleen maar muziek van grammofoonplaten gehoord en krakende bedden.' 'Prima', mompelde Peer.

De schildwacht schudde afkeurend zijn hoofd. Hij liet zijn geweer zakken, kwam naderbij en zocht in de zak van zijn uniform naar sigaretten. 'Jullie Ligurini zijn nog erger dan de Napoletani. Daar heb ik ook in dienst gezeten.'

Achter de soldaat kon Vittorio Appel uit de schaduwen zien komen. Hij had de korporaal gedwongen op zijn rug op de hoek van het weggetje te blijven liggen, die zou geen vin verroeren. In zijn handen had hij twee klossen. Voordat Vittorio besefte wat er gebeurde, sprong Appel met uitgestrekte, naar boven gerichte armen uit het duister te voorschijn. Met twee snelle gebaren zwiepten zijn handen over het hoofd van de schildwacht. Hij liet zijn knie hard neerkomen in het middel van de soldaat en trok uit alle macht de klossen terug, waardoor de man een krampachtige beweging achterover maakte en toen viel.

Het enige geluid was het abrupte, afschuwelijke stokken van adem en de zachte bons van het vallende lichaam op het vochtige plankier. Peer snelde naar de korporaal en hield zijn pistool tegen diens slaap. 'Geen kik. Begrepen?' Het was een bevel dat niets aan duidelijkheid te wensen liet. De korporaal stond zwijgend op.

Fontini-Cristi keek in het gedempte licht neer op de bewaker op de vlonder. Hij wilde dat hij niet had gezien wat hij zag. De nek van de man was half doorgesneden, het bloed stroomde in een donkerrode stroom uit wat zijn keel was geweest. Appel rolde het lijk door een brede opening in de vangrail. Met een doffe plons viel het in het water. Peer raapte het geweer op en zei in het Engels: 'Daar gaan we dan. Deze kant op.'

'Kom', zei Fontini-Cristi, met zijn hand op de arm van de bevende korporaal. 'Je hebt geen keus.'

De groene windzak hing slap, er was geen wind om de groene stof leven in te blazen. De steiger lag maar half vol met boten en leek verder door te lopen in het water dan de andere. Ze liepen gevieren het trapje af, Appel en Peer voorop met hun handen in de zakken. De twee Engelsen waren kennelijk niet erg zeker van hun zaak. Vittorio zag duidelijk dat ze ongerust waren.

Zonder waarschuwing of geluid verschenen plotseling mannen aan weerszijden van hen, met getrokken wapens. Ze stonden op de dekken van de boten: vijf, nee zes mannen gekleed als vissers. 'Zijt gij George de Vijfde?' zei de barse stem van de man het dichtst bij de agenten op het dek van een kleine treiler.

'Goddank!' zei Peer opgelucht. 'We hebben het de afgelopen paar uur vervloekt moeilijk gehad.'

Bij zijn Engelse woorden werden de wapens weer in de gordels en zakken gestoken. De mannen liepen naar elkaar toe en er praatten verscheidenen tegelijk. De taal was Corsicaans.

Een van de mannen, kennelijk de leider, wendde zich tot Appel. 'Ga naar het eind van de steiger. We hebben een van de snelste treilers van heel Bastia. Wij nemen de Italiaan wel voor onze rekening. Die vinden ze nog in geen maand terug!'

'Nee!' Fontini-Cristi stapte tussen beide mannen. Hij keek naar Peer. 'We hebben ons woord gegeven. Als hij meewerkte, zou hij in leven blijven.'

In plaats van Peer gaf Appel antwoord, zijn fluisterstem langgerekt van ergernis. 'Luistert u nou eens goed. U hebt goed geholpen, dat zal ik niet ontkennen, maar u voert hier niet het bevel. Ga als de sodemieter naar die boot.'

'Niet voordat deze man weer op het plankier is. We hebben ons woord gegeven!' Hij zei tegen de korporaal: 'Ga terug. Er gebeurt niets met u. Strijk een lucifer aan als u bij het weggetje naar de boulevard bent gekomen.'

'En als ik nee zeg?' Appel hield de korporaal nog steeds aan zijn uniform vast. 'Dan blijf ik hier.'

'Verdómme!' Appel liet de korporaal los.

'Loop een eindje met hem mee', zei Fontini-Cristi tegen de Corsicaan. 'Zorg ervoor dat uw mannen hem door laten gaan.' De Corsicaan spuwde op de steiger.

De korporaal rende zo snel als hij kon naar de loodsen. Fontini-Cristi keek naar de twee Engelsen.

'Het spijt me', zei hij eenvoudig. 'Er zijn al genoeg mensen gedood.' 'U bent een vervloekte idioot', reageerde Appel.

'Schiet op', zei de aanvoerder van de Corsicanen. 'Ik wil weg Het water is ruw buiten. En jullie zijn hartstikke gek!' Ze liepen naar het eind van de lange aanlegsteiger en sprongen één voor één over het dolboord op het dek van de grote treiler. Twee Corsicanen bleven aan de wal bij de meerpalen staan; ze gooiden de dikke, vettige touwen los terwijl de norse kapitein de motor op gang bracht.

Het gebeurde zonder waarschuwing.

Een regen van geweerschoten klonk van het plankier. Toen doorkliefde de verblindende bundel van een zoeklicht het duister en klonken de kreten van soldaten aan het begin van de steiger. De stem van de

korporaal was duidelijk te onderscheiden.

'Daar, daar! Aan de laatste steiger! Die vissersboot! Sla alarm!'

Een van de Corsicanen werd getroffen, hij dook naar de grond, maar wist op het laatste moment toch nog het touw van de paal te krijgen.

'Het licht! Schiet het licht uit!' schreeuwde de Corsicaan uit het open stuurhuisje, terwijl hij de motor opvoerde en de boot naar open water stuurde.

Appel en Peer draaiden hun geluiddempers los om nauwkeuriger te kunnen schieten. Appel klom als eerste over de beschermende meerpalen, steunde zijn hand op het hout en vuurde als een bezetene. In de verte ontplofte het zoeklicht. Tegelijkertijd vlogen de houtsplinters Appel om de oren. Hij deinsde terug, schreeuwend van pijn. Zijn hand was verbrijzeld.

Maar de Corsicaan had de op volle toeren varende treiler de beschermende duisternis van de zee opgestuurd. Ze waren Celle Ligure uitgevaren.

'Onze prijs gaat omhoog. Engelsen!' schreeuwde de man aan het stuurwiel. 'Vuile smeerlappen! Reken maar dat jullie zullen betalen voor die waanzinnige toestand!' Hij keek naar Fontini-Cristi die was weggedoken achter het dolboord. Hun blikken ontmoetten elkaar en de Corsicaan spuwde woedend op de grond.

Appel leunde zwetend achteruit tegen een rol touw. In het nachtelijk licht dat weerkaatste in de golven van de oceaan, zag Vittorio dat de Engelsman naar de bloederige massa van zijn hand staarde, die hij bij de pols vasthield.

Fontini-Cristi stond op, liep naar hem toe en scheurde onderwijl een stuk van zijn overhemd af. 'Laat mij dat voor u verbinden. We moeten het bloeden zien te

Appel rukte zijn hoofd omhoog en zei met ingehouden woede: 'Blijf uit mijn buurt. Die vervloekte principes van jou zijn mij te duur.'

De zee was wild, de wind hard, de golven sloegen hoog en abrupt. Ze ploegden al achtendertig minuten door de opspattende golven van het open water. Ze waren tot een vergelijk gekomen met de kustwacht en de motor van de treiler liep nu rustig stationair.

Achter de deinende golven kon Vittorio een kleine, blauwe lichtflits zien: één tel aan, één tel uit. Het signaal van een onderzeeër. De Corsicaan aan de boeg met de lantaarn begon zijn antwoordsignaal. Hij bracht de lantaarn omhoog en omlaag, waarbij het dolboord als afscherming fungeerde, bij wijze van imitatie van het blauwe licht honderden meters verder op het water. 'Kun je hem niet over de radio oproepen?' riep Peer. 'Radioboodschappen worden afgeluisterd', antwoordde de Corsicaan. 'Dan hebben we binnen de kortste keren de patrouilleboten hier - we kunnen ze niet allemaal omkopen.'

De twee vaartuigen begonnen hun behoedzame toenaderingspogingen op de ruwe zee, waarbij de treiler het meest in beweging was, totdat de immense onderzeese oorlogsboot zich vlak langs stuurboord bevond. Fontini-Cristi was als gehypnotiseerd door de grootte en het majesteitelijke uiterlijk ervan.

De twee schepen dreven een meter of tien van elkaar af. De onderzeeër lag aanzienlijk hoger op de huizenhoge golven. Er kwamen vier mannen aan dek, ze klemden zich vast aan een metalen rail en de middelste twee deden iets met het een of andere apparaat.

Een dik touw zoefde door de lucht en sloeg midscheeps op de treiler. Twee Corsicanen doken ernaar en hielden het uit alle macht vast, alsof de lijn tegenspartelde. Ze wonden het touw om een stalen lier midden op het dek en gaven de mannen op de onderzeeër een teken. De handeling werd herhaald. Maar met het tweede touw werd nog iets anders meegeschoten vanaf de onderzeeër. Het was een canvaszak met metalen ringen aan de randen; aan een van die ringen zat een dik, gedraaid koord dat terugliep naar de bemanning op het dek van de onderzeeër.

De Corsicanen trokken het canvaspak open en haalden er een schouderbeschermer uit. Fontini-Cristi herkende het ding onmiddellijk, het behoorde ook tot de uitrusting die gebruikt werd om bergravijnen over te steken.

Peer, die zich aan de reling vastklemde terwijl hij zich voortbewoog over het deinende dek, kwam naar Vittorio toe wankelen. 'Het voelt niet lekker aan op je huid, maar het is veilig!' riep hij. Vittorio riep terug: 'Laat uw collega Appel eerst gaan. Zijn hand moet verzorgd worden.'

'Het gaat in de eerste plaats om u. En eerlijk gezegd: als dat vervloekte ding niet houdt, ontdek ik dat liever als u eraan hangt!'

 

Fontini-Cristi zat op de ijzeren slaapbank in de kleine metalen ruimte en dronk uit de dikke porseleinen koffiebeker. Hij trok de deken van de Royal Navy om zijn schouders, huiverend in de natte kleren eronder. Maar de kou en nattigheid hinderden hem niet, hij was blij dat hij alleen was.

De deur van het kleine metalen vertrek ging open. Het was Peer. Hij droeg een arm vol kleren die hij op de bank liet vallen.

'Hier zijn droge kleren voor u. Stel je voor dat u nu aan longontsteking zou kreperen. Dat zou nóg eens een trap onder de gordel zijn, waar of niet?'

'Bedankt', zei Vittorio. Hij stond op. 'Hoe gaat het eigenlijk met uw vriend?'

'De scheepsarts is bang dat hij zijn hand niet meer zal kunnen gebruiken. De dokter heeft het nog niet tegen hem gezegd, maar hij weet het.'

'Het spijt me. Het was naïef van me.'

'Ja', stemde de Engelsman zonder omhaal toe. 'Het was naïef van u.' Hij ging weg en liet de deur open.

In de smalle metalen gangen buiten het kleine metalen vertrek klonk een plotselinge uitbarsting van geluid. Mannen renden langs de deur, allemaal in dezelfde richting, waarheen wist Fontini-Cristi absoluut niet.

Door de scheepsintercom klonk een schel, doordringend, oorverdovend gefluit waar maar geen einde aan kwam, metalen deuren sloegen, het geschreeuw werd steeds harder.

Vittorio vloog naar de open deur, zijn adem stokte. De paniek van hulpeloosheid onder de zeespiegel had hem op dit moment volledig in zijn greep.

Hij liep tegen een Engelse zeeman op. Maar diens gezicht was niet vertrokken in paniek. Of van angst. Het droeg alleen maar de sporen van een zorgeloze lach.

'Gelukkig Nieuwjaar, maat!' riep de man. 'Het is twaalf uur, kerel! Het is nu 1940. De beste wensen maar!'

De marinier rende door naar de volgende deur, die hij met een klap opengooide. Binnen kon Fontini-Cristi de officiersmess zien. Er zaten mannen bij elkaar met opgeheven kroezen die door twee messbedienden werden volgeschonken met whisky. Het geschreeuw ging over in gelach.' Auld Lang Syne' weerklonk in de metalen ruimten.

Een nieuwjaar.

Het oude was in dood geëindigd. Dood overal, het allerergste in het verblindende witte licht van Campo di Fiori. Vader, moeder, broers, zusters ... de kinderen. Dóód. Dood, in een minuut van verpletterend geweld, een minuut die in zijn geheugen gekerfd was. Een herinnering die hij de rest van zijn leven bij zich zou dragen.

Waarom? Waaróm toch? Hij begreep er totaal niets van. En toen wist hij het weer. Savarone had gezegd dat hij naar Zürich was gegaan. Maar hij was niet naar Zürich gegaan - ergens anders heen. In dat ergens anders lag het antwoord. Maar wat voor antwoord was dat dan wel?

Vittorio liep het kleine, metalen vertrekje van de onderzeeër in en ging zitten op de ijzeren rand van het bed. Het nieuwe jaar was begonnen.